ECLI:NL:GHAMS:2022:2867

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
23-001388-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hennepkwekerijzaak wegens onvoldoende bewijs van toegang tot de woning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het telen van hennep, het aanwezig hebben van hennepplanten en diefstal van elektriciteit in de periode van 2 augustus 2017 tot en met 18 oktober 2017 te Schoonhoven. De tenlastelegging omvatte drie punten, waarbij de verdachte werd verweten dat hij samen met anderen hennep had geteeld en elektriciteit had gestolen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 september 2022 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak wegens onvoldoende bewijs.

Het hof heeft vastgesteld dat de hennepkwekerij zich bevond in de woning van een derde, [naam 1], die verklaarde dat zij haar huissleutel aan een vriend had gegeven. De verdachte ontkende betrokkenheid en het hof concludeerde dat er twijfel bestond over de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1]. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte toegang had tot de woning en dat hij de hennep had geteeld. Bovendien was de verdachte op de datum van de tenlastelegging van het tweede feit in detentie. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, en de benadeelde partij, [bedrijf], werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan het onder 3 tenlastegelegde. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001388-21
datum uitspraak: 6 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 15 mei 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 09-020159-20 en 03-268515-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, in of omstreeks de periode van 2 augustus 2017 tot en met 18 oktober 2017 te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 132 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 18 oktober 2017 te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 132 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij, in of omstreeks de periode van 2 augustus 2017 tot en met 18 oktober 2017 te Schoonhoven, gemeente Krimpenerwaard tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende overtuigend bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
De hennepkwekerij is aangetroffen in de woning van [naam 1]. In haar verhoor bij de politie op
29 november 2017 heeft zij verklaard dat zij haar huissleutel aan een vriend had afgegeven en dat zij vermoedt dat die vriend verantwoordelijk is voor de hennepkwekerij. In maart 2020 – als [naam 1] een aanvullende verklaring aflegt bij de politie – verklaart zij dat de verdachte de vriend is aan wie zij haar huissleutel heeft gegeven. Op basis van de stukken in het dossier kan echter, anders dan op basis van de verklaring van [naam 1], niet worden vastgesteld dat de verdachte zich toegang kon verschaffen tot de woning. Wel blijkt uit het onderzoek dat [naam 2] in de woning is gezien en dat hij heeft verklaard dat hij tijdens de afwezigheid van [naam 1] voor haar woning zorgde. [naam 1] heeft in november 2017 verklaard dat alleen zij en een vriend een sleutel hadden van de woning, verder niemand. De verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de hennepkwekerij ontkend en heeft verklaard dat hij niet op goede voet met [naam 1] stond.
Het hof is van oordeel dat, gelet op bovenstaande, twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van de aanvullende verklaring van [naam 1], afgelegd in maart 2020. Daarbij weegt het hof mee dat [naam 1] op het moment dat zij deze verklaring aflegde ook verdachte was in deze zaak en zij op dat moment de beschikking had over het gehele strafdossier. Hierin kan een reden zijn gelegen om haar verklaring van 29 november 2017 aan te vullen zoals zij heeft gedaan. Het hof zal haar verklaring daarom niet gebruiken voor het bewijs. De overige bewijsmiddelen in het dossier zijn onvoldoende om bewezen te verklaren dat de verdachte in de tenlastegelegde periode – kort gezegd – hennep heeft geteeld in de woning van [naam 1], hennep aanwezig heeft gehad op 18 oktober 2017 en zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit. Ten aanzien van feit 2 is bovendien nog van belang dat de verdachte op de tenlastegelegde datum in detentie zat.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 3 april 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met een proeftijd van 3 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.485,14. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 3 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Den Haag van 24 januari 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 3 april 2017, parketnummer 03-268515-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met een proeftijd van 3 jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P. Greve en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 oktober 2022.
mr. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]