ECLI:NL:GHAMS:2022:2990

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
23-000802-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in jeugdzaak wegens onvoldoende bewijs van aandeel in straatroof

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2004 en thans gedetineerd in het Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim, was in eerste aanleg vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld voor enkele andere feiten. Het hoger beroep was beperkt tot de veroordeling in zaak A, waarbij de verdachte werd beschuldigd van een straatroof op 15 mei 2020 te Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 juli 2022 heeft het hof de verklaringen van de aangever en getuigen beoordeeld. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte een aandeel had in de straatroof, afgezien van zijn aanwezigheid. De vereiste nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten kon niet worden aangetoond. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.

Daarnaast heeft het hof de straf voor de bewezenverklaarde feiten in andere zaken vastgesteld op 60 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en deed in zoverre opnieuw recht, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen in zaak A.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000802-22
datum uitspraak: 4 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-145138-20 (zaak A) en 13-171913-20 (zaak B) en 13-276846-20 (zaak C) en 13-008515-21 (zaak D) en 13-156313-21 (zaak E) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2004,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij voormeld vonnis vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak B en C primair en zaak D is ten laste gelegd en hem veroordeeld voor hetgeen hem in zaak A en zaak B en C subsidiair en zaak E ten laste is gelegd. Namens de verdachte is beperkt hoger beroep tegen voormeld vonnis ingesteld, te weten uitsluitend tegen de veroordeling in zaak A. Het hoger beroep is aldus slechts gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde.
Het voorgaande betekent dat het in zaak B en C subsidiair en zaak E bewezenverklaarde niet in appel voorligt en het hof geen oordeel toekomt met betrekking tot de beslissingen ten aanzien van die feiten.
Met betrekking tot de straf en de maatregelen ten aanzien deze bewezenverklaarde feiten zal het hof toepassing geven aan artikel 423 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op het Evertsweertplantsoen, althans op een openbare weg, een (schouder)tas (met inhoud) en/of een pet, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door opzettelijk dreigend en/of gewelddadig
  • voornoemde [benadeelde01] aan te spreken en/of
  • naar voornoemde [benadeelde01] toe te lopen en/of
  • om voornoemde [benadeelde01] heen te gaan staan en/of voornoemde [benadeelde01] in te sluiten/te omsingelen en/of
  • voornoemde [benadeelde01] (met kracht) éénmaal of meermalen in zijn gezicht/gelaat en/of (met een voorwerp) op/tegen zijn hoofd te slaan en/of te stompen en/of
  • voornoemde [benadeelde01] vast te pakken/vast houden en/of
  • aan voornoemde [benadeelde01] en/of de (schouder)tas van voornoemde [benadeelde01] te rukken en/of trekken en/of
  • zijn/hun hand(en) op/over de mond van voornoemde [benadeelde01] te leggen en/of (vast) te houden en/of
  • de pet van het hoofd van voornoemde [benadeelde01] te slaan en/of
  • (daarbij) voornoemde [benadeelde01] uit te schelden en/of
  • (daarbij) voornoemde [benadeelde01] dreigend de woorden toe te voegen: "Waarom heb jij mijn broertje geslagen??” althans woorden van een gelijke bedreigende aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De verdachte was volgens de verdediging namelijk wel bij de straatroof aanwezig, maar ontkent stellig enige uitvoeringshandeling te hebben verricht.
In het dossier bevinden zich de verklaringen van de aangever en een getuige, het nichtje van de aangever. Zij zijn beiden zowel door de politie als de rechter-commissaris gehoord. Zij hebben op een aantal niet onbelangrijke punten uiteenlopend verklaard en een eenduidig beeld van wie van de bij de straatroof betrokken personen een van de in de tenlastelegging opgenomen geweldshandelingen heeft verricht kan op basis van deze verklaringen niet worden vastgesteld. Het hof is daarom van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte, in strafrechtelijk verwijtbare zin, een aandeel heeft gehad in de straatroof, afgezien van het daarbij slechts aanwezig zijn. De voor het tenlastegelegde medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is derhalve niet komen vast te staan. De verdachte zal daarom van het ten laste gelegde moeten worden vrijgesproken.

Toepassing van artikel 423, vierde lid, Sv

De rechtbank heeft ter zake van de in eerste aanleg bewezenverklaarde feiten opgelegd een jeugddetentie voor de duur van 125 dagen met aftrek overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de straf ten aanzien van de in zaak B en C subsidiair en zaak E bewezenverklaarde feiten zal bepalen op een jeugddetentie voor de duur van 45 dagen, met aftrek van voorarrest.
Nu het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het in zaak A tenlastegelegde en de verdachte in hoger beroep hiervan zal worden vrijgesproken, zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 Sv de straf ten aanzien van de in eerste aanleg bewezenverklaarde misdrijven bepalen. Dat houdt in dat het hof moet beslissen welk gedeelte van de straf geacht moet worden door de rechtbank te zijn opgelegd ter zake van deze feiten, die inhoudelijk niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen. Het betreft de feiten die door de rechtbank zijn gekwalificeerd als mishandeling (zaak B), opzetheling (zaak C) en vernieling (zaak E).
Het hof zal de straf ter zake van het door de rechtbank in zaak B en C subsidiair en zaak E bewezenverklaarde bepalen op een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, met aftrek overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 Sr, aangezien het hof de ernst van deze feiten zwaarder weegt dan de advocaat-generaal.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.128,05. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.019,05. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet worden ontvangen in de vordering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-145138-20 (zaak A) tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het in zaak 13-171913-20 en in zaak 13-276846-20 en in zaak 13-156313-21 bewezenverklaarde op:
een jeugddetentie voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. D. Radder en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman en mr. A.C. Vermeijden, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 augustus 2022.
Mr. J.W.P. van Heusden en mr. A.C. Vermeijden zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.