ECLI:NL:GHAMS:2022:3057

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.301.973/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak met betrekking tot belaging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 januari 2022 een wrakingsverzoek ontvangen van verzoeker, die eerder op 21 december 2021 een vergelijkbaar verzoek had ingediend dat was afgewezen. Het wrakingsverzoek betreft de raadsheren A.N. van de Beek, A.M. van Amsterdam en M.L.M. van der Voet, die betrokken zijn bij het hoger beroep tegen een veroordeling wegens belaging van een slachtoffer. Verzoeker stelt dat hij ten onrechte is veroordeeld en dat de voorzitter van de zittingscombinatie niet onpartijdig is. Het hof heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die na het eerdere verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. Volgens artikel 513, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling worden genomen, tenzij er nieuwe feiten zijn. Aangezien verzoeker geen nieuwe feiten heeft aangedragen, heeft de wrakingskamer besloten het verzoek buiten behandeling te laten. De wrakingskamer heeft ook geoordeeld dat verzoeker misbruik maakt van de mogelijkheid tot wraking door een tweede verzoek in te dienen zonder nieuwe gronden. De beslissing is genomen op 27 januari 2022, waarbij de wrakingskamer het verzoek heeft afgewezen en heeft bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze strafzaak niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.301.973/02
zaaknummer hoofdzaak : 23-000155-20
beslissing van de wrakingskamer van 27 januari 2022
inzake het op 11 januari 2022 gedane wrakingsverzoek van:
[verzoeker01](hierna: verzoeker),
wonende te [woonplaats01] .

1.Het geding

1.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep (parketnummer 23-000155-20) tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 januari 2020, waarbij verzoeker is veroordeeld wegens belaging van [slachtoffer01] .
1.2.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is op 16 juni 2021 aangevangen. De behandeling is toen aangehouden om verzoeker in de gelegenheid te stellen een advocaat te zoeken. Vervolgens is de zaak behandeld op 2 november 2021.
1.3.
Verzoeker heeft tijdens de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van dit hof van 2 november 2021 een verzoek tot wraking gedaan van de raadsheren mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] (hierna: de raadsheren).
1.4.
Op 7 december 2021 heeft de wrakingskamer dit verzoek behandeld. Verzoeker is niet verschenen op deze zitting. De raadsheren zijn wel verschenen. Vervolgens is op 21 december 2021 het wrakingsverzoek afgewezen.
1.5.
Op 11 januari 2022 heeft verzoeker een tweede wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek houdt het volgende in: “Ik wil een 2e wrakingsverzoek indienen tegen de rechtbank [de wrakingskamer begrijpt: het gerechtshof]. Mijn toevoeging is stopgezet daarom wil ik de nieuwe ONPARTIJDIGE rechtbank verzoeken om een advocaat aan te wijzen die mijn belangen gaat behartigen.”
1.6.
Op 17 januari 2022 heeft verzoeker nog twee e-mailberichten toegezonden waarin hij zijn verzoek nader toelicht. Verzoeker stelt – kort samengevat – dat hij ten onrechte is veroordeeld door de rechtbank en dat bij de behandeling op 16 juni en 2 november 2021 bleek dat de voorzitter van de zittingscombinatie niet onpartijdig is.
Het hof begrijpt het onderhavige verzoek zo dat het zich opnieuw richt tegen de mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] , in ieder geval tegen de voorzitter mr. [naam01] .
1.7.
Mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] hebben per e-mailberichten van 21en 22 januari 2022 ieder voor zich de wrakingskamer laten weten niet in de wraking te berusten.

2.Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Op grond van artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
2.2.
Een wrakingsverzoek dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Daarnaast wordt op grond van artikel 513, vierde lid, Sv een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.3.
Aangezien een eerder wrakingsverzoek ten aanzien van deze raadsheren in dezelfde procedure op 21 december 2021 is afgewezen en niet is gebleken van feiten of omstandigheden die verzoeker na het eerdere verzoek bekend zijn geworden, is sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 513, vierde lid, Sv en zal de wrakingskamer het onderhavige verzoek buiten behandeling laten.
2.4.
Het onderhavige verzoek is al het tweede wrakingsverzoek van verzoeker in zijn strafzaak, waarbij hij dezelfde raadsheren beoogt te wraken. Daarbij is, zoals hiervoor overwogen, niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden. Gelet daarop en het oneigenlijk gebruikmaken van de mogelijkheid tot wraking met het indienen van dit tweede verzoek, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen, misbruikt. De wrakingskamer zal daarom op de voet van artikel 515, vierde lid, Sv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het wrakingsverzoek van 11 januari 2022 af;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de strafzaak met
zaaknummer 23-000155-20 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, A.M. van Amsterdam en
M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 januari 2022.
Mrs. Van Amsterdam is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
===================================================================
[…]