ECLI:NL:GHAMS:2022:3082

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
23-000312-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring alcoholgebruik en rijbewijs ongeldigverklaring in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van het besturen van een motorrijtuig onder invloed van alcohol op 21 juni 2021 te Purmerend. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die het onderzoeksresultaat van de ademanalyse had geschrapt om te voorkomen dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig zou worden verklaard. Het hof oordeelde dat de politierechter ten onrechte het bewijs had geschrapt, aangezien de verdachte eerder was veroordeeld voor een vergelijkbaar delict en het alcoholgehalte in zijn adem 610 microgram per liter bleek te zijn, wat boven de wettelijke grens ligt.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde het tenlastegelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn inspanningen om zijn leven te verbeteren en zijn noodzaak om te rijden voor werk. Desondanks oordeelde het hof dat de ernst van het feit en de recidive van de verdachte een strenge straf rechtvaardigden. De proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf werd met een jaar verlengd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van verkeersveiligheid en de gevolgen van rijden onder invloed.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000312-22
datum uitspraak: 27 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 februari 2022 in de strafzaak onder de parketnummers 96-188071-21 en 13-262710-18 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1992,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juni 2021 te Purmerend, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 610 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsmotivering

De politierechter heeft het onderzoeksresultaat van de ademanalyse, te weten 610 µg/1, geschrapt uit de bewezenverklaring, teneinde te voorkomen dat op grond van artikel 123b Wegenverkeerswet 1994 het rijbewijs van de verdachte ongeldig zou worden verklaard. Zij was van oordeel dat de verdachte daardoor onevenredig hard zou worden getroffen.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een (volledige) bewezenverklaring van het feit en heeft hiertoe aangevoerd dat het oordeel van de politierechter in strijd is met het recht.
Het hof overweegt als volgt.
Een rijbewijs verliest op grond van art. 123b, eerste lid, WVW 1994 van rechtswege zijn geldigheid indien aan de in die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan. Daarvan is, kort gezegd, sprake in geval van recidive ter zake van met middelengebruik verband houdende verkeersdelicten. Het verlies van de geldigheid van het rijbewijs is daarbij het directe gevolg van het onherroepelijk worden van een tweede veroordeling voor zo’n delict binnen vijf jaar na een eerste veroordeling. De verdachte is op 31 januari 2019 veroordeeld voor rijden onder invloed, gepleegd op 26 november 2016. Een tweede veroordeling binnen een periode van vijf jaar waarbij het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht– zoals in casu het geval is – heeft op grond van deze bepaling het rechtstreekse gevolg dat het rijbewijs van de verdachte zijn geldigheid verliest.
Alhoewel het hof begrijpt dat de verdachte door die bestuursrechtelijke reactie op een strafrechtelijke veroordeling zwaar wordt getroffen, ziet het hof geen grondslag in het recht om daar op de wijze als door de politierechter gekozen mee om te gaan. Het hof stelt vast dat de officier van justitie in de tenlastelegging ook het specifieke alcoholgehalte heeft opgenomen. Nu daarvoor in het dossier bewijs aanwezig is, moet het hof ook dat onderdeel van de tenlastelegging bewezenverklaren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 juni 2021 te Purmerend, als bestuurder van een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 610 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (610 microgram).

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 750,00, bij gebreke van betaling te vervangen door vijftien (15) dagen hechtenis en te voldoen in vijftien (15) maandelijkse termijnen van elk € 50,00. Voorts heeft zij geoordeeld dat de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt ontzegd voor de duur van 180 dagen waarvan 156 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De verdachte heeft ter zitting uitgelegd dat hij afgelopen jaren hard heeft gewerkt om zijn leven een positieve wending te geven. Hij heeft een groot gedeelte van zijn schuld namelijk € 35.000, - in twee jaren afbetaald. Tevens heeft de verdachte de EMA-cursus gevolgd die door het CBR aan hem was opgelegd. Ook heeft hij verklaard goed te zijn doordrongen van de gevaren die het rijden onder invloed van alcohol met zich meebrengt en heeft hij sindsdien geen alcohol meer gedronken. Ten slotte heeft de verdachte verteld dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en verzocht daarmee rekening te houden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto op de openbare weg onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank. Bij een controle bleek het alcoholgehalte van zijn adem 610 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en neemt – in aanmerking genomen de recidive van de verdachte en de door hem genuttigde hoeveelheid alcoholhoudende drank – een geldboete ter hoogte van € 750,00 en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van zes maanden als uitgangspunt.
Het hof constateert dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het rijden onder invloed waarbij zijn ademalcoholgehalte 135 µg/1 bedroeg, derhalve een geringe overschrijding van de wettelijke ondergrens voor een beginnend bestuurder. Dit eerdere feit was gepleegd op 26 augustus 2016. Sindsdien waren dus bijna vijf jaren verstreken ten tijde van het plegen van het onderhavige feit. Het hof kan zich voorstellen dat in het bestuursrechtelijke traject rekening wordt gehouden met deze omstandigheden.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete en ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden hoogte dan wel duur passend en geboden. Het hof zal – gelet op de beperkte draagkracht van de verdachte en gezien de persoonlijke omstandigheden – de geldboete en de ontzegging van de rijbevoegdheid in voorwaardelijke vorm opleggen, teneinde hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw soortgelijke misdrijven te plegen

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2020 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd de proeftijd met één jaar te verlengen.
Het hof acht termen aanwezig om de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar te verlengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2020 parketnummer 13-262710-18, met een termijn van 1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. N. van der Wijngaart en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 oktober 2022.
mr. N. van der Wijngaart, mr. W.S. Ludwig en mr. P.E. de Wildt zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.