ECLI:NL:GHAMS:2022:327

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
23-000002-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in hoger beroep betreffende bedreiging van een politica via sociale media

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2020. De verdachte, geboren in 1999, was aangeklaagd voor het bedreigen van politica Simons via een bericht in een chatgroep op Instagram. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging, die werd vernietigd. De verdachte had het bericht geplaatst met de intentie om aandacht te trekken van overheidsdiensten, maar het hof oordeelde dat hij zich bewust was van de kans dat het bericht bij de politie en de bedreigde zou komen. De verdediging voerde aan dat de bedreiging niet serieus genomen kon worden, maar het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de bedreiging ernstig was, vooral gezien de status van de bedreigde als volksvertegenwoordiger. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal had een zwaardere straf geëist, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op de bedreigde. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Het hof oordeelde dat de bedreiging de verdachte des te zwaarder kon worden aangerekend, omdat het om een volksvertegenwoordiger ging, en dat het van groot belang is dat politici zonder angst hun werk kunnen doen. Het hof heeft ook overwogen dat er onvoldoende bewijs was voor een discriminatoir motief achter de bedreiging. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het witwassen van een geldbedrag van ongeveer €10.000, wat de integriteit van de economie bedreigt. Het hof heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000002-21
Datum uitspraak: 10 februari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-153189-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsmotivering aanvult en een beslissing neemt over de voorlopige hechtenis.

Aanvulling bewijsmotivering

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat het essentieel is te weten op welke wijze het chatbericht bij mevrouw [slachtoffer] terecht is gekomen, hetgeen niet is onderzocht. Indien dit via een infiltrant bij haar terecht is gekomen, kan niet worden gesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een dergelijke infiltrant in de chatgroep aanwezig zou zijn en dat deze infiltrant het bericht (aan [slachtoffer]) zou doorsturen.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het bestaan van een infiltrant in de besloten chatgroep moet onderbouwing door het dossier ontberen, reden waarom het daarop gebaseerde verweer wordt gepasseerd. Voorop blijft staan dat de verdachte – in welke lijn de rechtbank al overwoog – naar eigen zeggen het bericht heeft geplaatst om een voorbeeld te stellen en de aandacht van de overheidsdiensten te trekken. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep herhaald dat dit zijn bedoeling was; hij wilde een zogenoemd algoritme laten afgaan. Hieruit, en onder overige omstandigheden die de rechtbank al schetste, volgt onmiskenbaar de conclusie dat de verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het bericht ter kennis van de politie kon komen en daarmee ook ter kennis van [slachtoffer] zou komen.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte het gewraakte bericht uit de losse pols heeft geschreven, dat de naam van [slachtoffer] verkeerd is gespeld, dat [slachtoffer] op de ten laste gelegde datum nog niet in de Tweede Kamer zat, maar gemeenteraadslid was en dat derhalve sprake was van een ondeugdelijke bedreiging.
De vraag of een bedreiging daadwerkelijk feitelijk uitgevoerd had kunnen worden conform de bewoordingen van de bedreiging is niet relevant. De door de raadsman genoemde omstandigheden doen geen afbreuk aan de ernst van de bedreiging en maken niet dat bij de bedreigde niet de redelijke vrees zou kunnen ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van een aantal door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van een aantal door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal heeft in het bijzonder aangevoerd dat het discriminatie-aspect in deze zaak van belang is, nu uit chatgesprekken voorafgaand aan de bedreiging blijkt dat de verdachte gemotiveerd werd vanuit een racistisch motief.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging van [slachtoffer], thans lid van de Tweede Kamer. Zij heeft aangegeven dat ze zich door een dergelijke bedreiging realiseert dat ze werkelijk fysiek gevaar kan lopen omdat ze zich mengt in het publieke debat en dat het invloed heeft op de manier waarop ze zich kan uiten als politica. Ook heeft zij aangegeven dat het angst veroorzaakt, bij zichzelf maar ook bij mensen in haar omgeving. Het hof rekent de bedreiging de verdachte des te zwaarder aan, omdat het om een volksvertegenwoordiger gaat. In een democratische rechtsstaat is het van het grootste belang dat politici hun werk, dat per definitie deels in de openbaarheid plaatsvindt, zonder angst en vrij kunnen verrichten. Door [slachtoffer] te bedreigen, heeft de verdachte bijgedragen aan een klimaat waarin sommige politici zich uit angst beknot kunnen voelen in hun persoonlijke vrijheid, ook in hun privéleven.
Ten aanzien van het door de advocaat-generaal benoemde discriminatie-aspect is het hof van oordeel dat uit de door de verdachte bij de bedreiging gebruikte bewoordingen niet, althans onvoldoende kan worden afgeleid dat de bedreiging is gepleegd met een discriminatie-aspect ex artikel 137c Sr als motief of aanleiding, of gebruikt is om het delict indringender te plegen, zoals bedoeld in de Aanwijzing discriminatie (2018A009) van het College van Procureurs-Generaal. De verdachte ontkent dit motief en uit de door hem afgelegde verklaringen kan evenmin blijken dat sprake was van een discriminatoir motief. Dat zich in het dossier onder meer van de verdachte afkomstige chatgesprekken bevinden van racistische aard is een feit, maar staan deze in een onvoldoende rechtstreeks verband met de geuite bedreiging.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van ongeveer
€ 10.000. Het verhullen van de herkomst van geld dat afkomstig is van misdrijf vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere dan een deels vrijheidsbenemende straf.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Anders dan de rechtbank ziet het hof van het opleggen van bijzondere voorwaarden geen meerwaarde meer. Wel zal de proeftijd worden gesteld op een periode van 3 jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 285 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Goednummer: 5929126. 1 STK GSM, wit, merk: Apple.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenstaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. D. Radder en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 februari 2022.
mr. D. Radder en mr. P.C. Verloop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]