ECLI:NL:GHAMS:2022:3277

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
200.311.845/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van omgangsregeling tussen moeder en minderjarige na wijziging omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de moeder en haar minderjarige dochter [minderjarige 1]. De moeder had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter van 17 mei 2022, waarin de omgangsregeling was gewijzigd. De moeder verzocht om herinvoering van de eerdere omgangsregeling, die was vastgesteld op minimaal twee keer per maand gedurende twee uur, onder begeleiding van Levvel. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) had de wijziging van de omgangsregeling aangevraagd, omdat er zorgen waren over de gedragsproblemen van [minderjarige 1] en de belastbaarheid van de pleegmoeder.

Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden sinds de wijziging van de omgangsregeling zijn veranderd. [minderjarige 1] is overgeplaatst naar een netwerkpleeggezin bij familie, waar zij goed functioneert en geen gedragsproblemen meer vertoont. De moeder heeft verklaard dat het goed gaat met [minderjarige 1] en dat zij instemt met de huidige plaatsing. Het hof concludeert dat de gronden voor wijziging van de omgangsregeling niet meer aanwezig zijn en heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd, waardoor de eerdere omgangsregeling herleeft. De beslissing van het hof houdt in dat de moeder en [minderjarige 1] weer minimaal twee keer per maand begeleide omgang hebben, waarbij ook familiebijeenkomsten zijn inbegrepen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.311.845/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/324831 / FA RK 22-504, C/15/327675 / FA RK 22-2033
beschikking van de meervoudige kamer van 22 november 2022 inzake
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd te Den Haag ,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: JBRA.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- [de pleegmoeder] (hierna: de pleegmoeder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag , locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) (hierna: de kinderrechter) van 17 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 2 juni 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 17 mei 2022.
2.2
JBRA heeft op 4 augustus 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg, ingediend door de moeder op 20 juni 2022;
- een verslag van de omgang tussen [minderjarige 1] en de moeder op 21 juli 2022, ingediend door de moeder op 16 augustus 2022;
- een mail met bijlage, ingediend door JBRA op 28 oktober 2022;
- een mail met bijlage, ingediend door de moeder op 31 oktober 2022;
- een mail met bijlage, ingediend door de moeder op 31 oktober 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 7 november 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. S.N. Bektas, advocaat te Den Haag;
- een medewerker van JBRA;
- mevrouw D.M. van Dijk namens de raad.
De pleegmoeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn twee kinderen geboren van wie [minderjarige 1] , geboren [in] 2014, de jongste is. [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ) is geboren [in] 2012.
3.2
[minderjarige 1] is op 20 april 2016 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Sinds juli 2016 woonde [minderjarige 1] bij de pleegmoeder. Op 2 juni 2022 is [minderjarige 1] overgeplaatst naar een netwerkpleeggezin in [plaats] , waar zij sindsdien woont.
Bij beschikking van 10 juli 2019 van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) is het gezag van de moeder over [minderjarige 1] beëindigd en is JBRA tot voogdes over [minderjarige 1] benoemd. Deze beschikking is op 28 juli 2020 door dit hof bekrachtigd.
De moeder heeft op 5 augustus 2022 een verzoek ingediend bij de rechtbank om haar ouderlijk gezag te herstellen.
3.3
[minderjarige 2] was samen met [minderjarige 1] bij de pleegmoeder geplaatst. Sinds februari 2020 woont hij bij de vader.
De moeder vormt een gezin met haar dochter [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren [in] 2017. [minderjarige 3] is uit huis geplaatst geweest, maar zij woont weer thuis.
3.4
Bij beschikking van 28 oktober 2020 van de kinderrechter is als omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] vastgesteld dat [minderjarige 1] bij de moeder verblijft minimaal twee keer per maand gedurende twee uur, de dag en het tijdstip in onderling overleg te bepalen tussen de moeder, de pleegmoeder en Levvel, onder begeleiding van Levvel.
Deze beschikking is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 1 juni 2021.
3.5
Bij spoedbeschikking van 4 mei 2022 heeft de kinderrechter bepaald dat de omgangsregeling wordt opgeschort voor de duur van twee weken. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang en overeenkomstig het verzoek van JBRA, met wijziging van de beschikking van 28 oktober 2020, de omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de moeder gewijzigd in die zin dat zij omgang met elkaar hebben:
- frequentie: 1 keer in de 12 weken;
- duur: 1,5 uur;
- plaats: locatie Levvel-kantoor [plaats A] ;
- onder begeleiding van Levvel.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair – naar het hof begrijpt – het inleidend verzoek van JBRA af te wijzen zodat de omgangsregeling die is bepaald in de beschikking van 28 oktober 2020 herleeft, subsidiair de omgangsregeling aldus te wijzigen dat de moeder en [minderjarige 1] omgang met elkaar hebben eens per maand dan wel eens per zes weken gedurende twee uur onder begeleiding en meer subsidiair de omgangsregeling zodanig te wijzigen als het hof juist zal achten.
4.3
JBRA verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De bevoegdheid om een dergelijk verzoek te doen, komt ook aan een gecertificeerde instelling toe (ECLI:NL:HR:2017:943).
Op grond van dit artikel heeft de kinderrechter de omgangsregeling gewijzigd in verband met, kort samengevat, gedragsproblemen van [minderjarige 1] , het gedrag van de moeder tijdens de omgang en de belastbaarheid van de pleegmoeder.
5.2
Kort na de bestreden beschikking is [minderjarige 1] overgeplaatst van het gezin van de pleegmoeder naar familie van de moeder, te weten een neef (hierna: de pleegvader) die samenwoont met zijn zus (de nicht van de moeder) en zijn moeder (de tante van de moeder). Deze familieleden hebben ook als netwerkpleeggezin gefungeerd voor [minderjarige 3] . De aanleiding voor de overplaatsing was gelegen in uitspraken van [minderjarige 2] in april 2022 over misbruik dat door de zoon van de pleegmoeder zou zijn gepleegd toen [minderjarige 2] nog (samen met [minderjarige 1] ) in het pleeggezin woonde. JBRA heeft aanvankelijk geprobeerd [minderjarige 1] in het pleeggezin te laten blijven met behulp van extra begeleiding en in ieder geval continu een vierogenbeleid. Omdat de situatie toch onhoudbaar werd, is gezocht naar een andere perspectiefbiedende plek voor [minderjarige 1] en die is gevonden bij voornoemde familie van de moeder. De overplaatsing heeft op 2 juni 2022 plaatsgevonden en is goed verlopen. Alle betrokkenen zien dat [minderjarige 1] het naar haar zin heeft. Zij heeft volgens het pleeggezin geen gedragsproblemen meer laten zien.
5.3
Sinds de overplaatsing heeft één formeel omgangsmoment plaatsgevonden tussen de moeder en [minderjarige 1] (in juli 2022). Volgens JBRA is dat bezoek goed verlopen en hield de moeder zich aan de aanwijzingen van Levvel, die de omgang begeleidt. Het daaropvolgende contact kon vanwege verhindering van de moeder niet doorgaan en het daarna geplande contact is afgezegd wegens onvoorziene omstandigheden aan de zijde van het pleeggezin.
Buiten de formele omgangsmomenten zien de moeder en [minderjarige 1] elkaar op familiebijeenkomsten of als de moeder [minderjarige 3] naar haar familie brengt om op [minderjarige 3] te passen. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep geschat dat zij [minderjarige 1] sinds juni 2022 gemiddeld eens per maand ziet.
5.4
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het goed gaat met [minderjarige 1] . Zij is opgebloeid sinds zij bij haar familie woont. Mede om die reden stemt de moeder in met het verblijf van [minderjarige 1] in het netwerkpleeggezin, althans voor de korte termijn. Op de langere termijn wil de moeder dat [minderjarige 1] stapsgewijs weer bij haar en [minderjarige 3] komt wonen.
De moeder stelt dat de gedragsproblemen van [minderjarige 1] die ten grondslag lagen aan de beperking van de omgang werden veroorzaakt door het misbruik door de zoon van de pleegmoeder. [minderjarige 1] laat die problemen sinds haar overplaatsing niet meer zien en er is dan ook geen reden meer voor beperking van de omgang.
5.5
JBRA heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat Levvel de omgangsregeling zoals bepaald in de bestreden beschikking wil handhaven tot december 2022. JBRA zag echter aanleiding, gezien de positieve ontwikkelingen, om bij de rechtbank een verzoek in te dienen tot wijziging van de omgangsregeling in die zin dat de omgang eens per zes weken plaatsvindt (gedurende anderhalf uur, onder begeleiding). Voor verdere uitbreiding acht JBRA het nog te vroeg, ook gelet op de belastbaarheid van het netwerkpleeggezin. JBRA houdt voorts rekening met de mogelijkheid dat de gedragsproblemen terugkeren.
Vanwege de verhuizing van [minderjarige 1] naar [plaats] zal Jeugdformaat de pleegzorgbegeleiding overnemen. Jeugdformaat zal ook een diagnostisch onderzoek doen waarbij wordt gezocht naar de oorzaak van de gedragsproblemen die [minderjarige 1] liet zien.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de omgangsregeling te wijzigen naar eens per zes weken gedurende anderhalf uur, conform het wijzigingsverzoek dat JBRA bij de rechtbank heeft ingediend. Het is positief dat [minderjarige 1] in een (netwerk)pleeggezin verblijft en dat de moeder het eens is met deze plaatsing. Zo mogelijk kan de omgang op geleide van de GI verder worden uitgebreid. In de tussentijd kan uit het diagnostisch onderzoek blijken waardoor de gedragsproblemen van [minderjarige 1] werden veroorzaakt.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken blijkt dat JBRA de kinderrechter heeft verzocht om een wijziging van de omgangsregeling, omdat [minderjarige 1] in 2021 stagneerde in haar ontwikkeling en omdat zij gedrags- en ontwikkelingsproblemen liet zien. Zo strafte zij zichzelf, vroeg zij continu om aandacht en had zij woedeaanvallen. Levvel liet voorts weten dat de omgang met de moeder zeer onveilig verliep, onder andere doordat de moeder niet instemde met het verblijf van [minderjarige 1] bij de pleegmoeder en dat liet blijken in directe en indirecte opmerkingen. Na de omgang liet [minderjarige 1] op school en in het pleeggezin zorgelijk gedrag zien en sprak zij uit haar moeder niet te willen zien. De pleegmoeder werd zwaar belast door het gedrag van [minderjarige 1] . Op grond van deze ontwikkelingen heeft de kinderrechter de omgangsregeling naar het oordeel van het hof terecht gewijzigd. Sindsdien is de situatie echter veranderd. [minderjarige 1] woont bij haar familie en daar gaat het goed met haar. Zij laat vooralsnog geen gedragsproblemen zien en zij doet het goed op school. Het omgangsmoment dat in juli 2022 heeft plaatsgevonden met de moeder verliep bovendien positief. Niet gebleken is dat [minderjarige 1] naderhand zorgelijk gedrag liet zien, zoals voorheen het geval was. De moeder accepteert de plaatsing van [minderjarige 1] in het netwerkpleeggezin. Van (directe en indirecte) opmerkingen ten nadele van hen in het bijzin van [minderjarige 1] is ook niet gebleken.. De belastbaarheid van het netwerkpleeggezin moet uiteraard in het oog worden gehouden, maar uit de verklaring van JBRA ter zitting valt op te maken dat die belastbaarheid vooral in praktisch opzicht een rol speelt (in verband met werk en overige bezigheden) en dus van een andere aard is dan de belastbaarheid van de pleegmoeder; zij had het zwaar met de verzorging en begeleiding van [minderjarige 1] en ontving daarom extra hulpverlening.
5.8
Op grond van deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de gronden voor wijziging van de omgangsregeling niet meer aanwezig zijn. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook in zoverre vernietigen en het verzoek van JBRA tot wijziging afwijzen per de datum van deze beschikking. Dat betekent dat de omgangsregeling zoals die is bepaald bij beschikking van 28 oktober 2020 (en bekrachtigd bij beschikking van 1 juni 2021 van dit hof) herleeft, ofwel dat weer minimaal twee keer per maand begeleide omgang plaatsvindt gedurende twee uur, waarbij zij opgemerkt dat daarin begrepen (kunnen) zijn familiebijeenkomsten waarbij de moeder en [minderjarige 1] elkaar zien.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de moeder is gewijzigd over de periode van 17 mei 2022 tot 22 november 2022;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de omgangsregeling na 22 november 2022 is gewijzigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van JBRA af voor zover dat ziet op wijziging van de omgangsregeling na 22 november 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 22 november 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.