ECLI:NL:GHAMS:2022:3292

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
23-002333-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot profijtontneming in een ontnemingszaak na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2020. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor het witwassen van € 3.490,- en een Mercedes-Benz. De rechtbank had de betrokkene verplicht om € 10.000,- aan de Staat te betalen ter ontneming van dit voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 4 januari 2022 en 24 oktober 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die stelde dat de verplichting tot betaling aan de Staat op nihil moest worden vastgesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene de Mercedes-Benz had gekocht en deze tussen 21 mei 2020 en 24 mei 2020 op zijn naam had staan. De waarde van de auto werd geschat tussen de € 10.000,- en € 14.000,- en was eerder verbeurd verklaard in een vonnis tegen de zus van de betrokkene.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Dit arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de griffier. De rechters R.P. den Otter, A.P.M. van Rijn en A. Dantuma-Hieronymus waren betrokken bij deze uitspraak, waarbij mr. A.P.M. van Rijn en mr. A. Dantuma-Hieronymus niet in staat waren het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002333-20
Datum uitspraak: 7 november 2022 (ontneming)
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2020 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-109525-20 tegen de betrokkene
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1994,
adres: [adres01] ,
thans gedetineerd te Justitieel Complex Zaanstad, Smeet 1, 1551 NG Westzaan.

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 10.000,-.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2020 veroordeeld ter zake van onder meer, kort gezegd, het witwassen van € 3.490,- en een Mercedes-Benz.
De rechtbank Amsterdam heeft de betrokkene bij vonnis van 7 oktober 2020 de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 november 2022 veroordeeld ter zake van onder meer, kort gezegd, het witwassen van € 3.490,- en een Mercedes-Benz. Het bedrag van
€ 3.490 is verbeurd verklaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 januari 2022 en 24 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verplichting tot betaling die aan de betrokkene wordt opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, wordt vastgesteld op nihil.
Het hof heeft de betrokkene, voor zover van belang in de ontnemingsprocedure, bij arrest van
7 november 2022 veroordeeld voor het witwassen van een Mercedes-Benz. Uit de in het vonnis en het arrest gebruikte bewijsmiddelen kan worden afgeleid, dat de betrokkene de auto heeft gekocht en in de periode van 21 mei 2020 tot en met 24 mei 2020 op zijn naam heeft gehad. De waarde van deze auto lag tussen de € 10.000,- en € 14.000,-. Deze auto is in beslag genomen en in een (onherroepelijk) vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2021, gewezen in de strafzaak tegen de zus van betrokkene, verbeurd verklaard.
Gelet op het voorgaande wijst het hof de vordering af.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. A.P.M. van Rijn en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 november 2022.
Mr. A.P.M. van Rijn en mr. A. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.