Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.STICHTING VUMC,
[geïntimeerde],
1.De zaak in het kort
2.Feiten
6.2 Eigen beschouwing
In 2012 was meer aandacht voor de aanwezigheid en oorzaak van verminderde inspanningstolerantie (zoals die bijvoorbeeld in 2016 middels spiro-ergometrie beoordeeld werd) op zijn plaats geweest. Het is achteraf echter niet met zekerheid te zeggen of dit toen reeds een indicatie tot re-operatie had opgeleverd en het is daarom ook onduidelijk of dit tot een andere uitkomst geleid had.
Omtrent het vraagstuk van diagnostiek en met name de indicatiestelling tot reoperatie bij patiënt prothese mismatch zijn geen eenduidige richtlijnen en lopen de opvattingen omtrent (timing van) chirurgische interventie mogelijk uiteen.
Het is derhalve zeer goed mogelijk dat een andere deskundige tot een ander oordeel zou komen, bijvoorbeeld waar het de juistheid van de indicatiestelling tot operatie in 2016 betreft. Op grond van bijvoorbeeld de theoretische mogelijkheid van zgn pressure recovery met overschatting van de ernst van de uitstroomobstructie tot gevolg, alsmede de moeilijk te voorspellen chirurgische risico's is het niet ondenkbeeldig dat anderen in 2016 vooraleerst van re-operatie hadden afgezien en het verdere klinische en echocardiografische beloop nauwlettend hadden gevolgd, om te bezien of later in het beloop nog meer overtuigende beweegredenen tot heroperatie waren ontstaan (zoals bijvoorbeeld toename van klachten, achteruitgang van de systolische linkerkamerfunctie of verdere toename van de uitstroomobstructie).”
3.De procedure in eerste aanleg
4.De vorderingen in hoger beroep
- memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging van eis;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel.
5.Motivering van de beslissing in hoger beroep
- i) de deskundige heeft niet tot uitgangspunt genomen dat VUmc c.s. ervan op de hoogte was of kon zijn dat sprake was van een zogenoemde patiënt prothese mismatch;
- ii) de deskundige heeft de gegevens voortvloeiend uit het verloop van maximale bloedstroomsnelheden en gradiënten over de aortaklepprothese onjuist geïnterpreteerd;
- iii) het probleem van patiënt prothese mismatch is, anders dan de deskundige vermeldt, niet zeldzaam.
European Society of Cardiologyom dragers van hartklepprothesen jaarlijks te controleren. Volgens hem onderzoekt de deskundige ten onrechte niet of deze richtlijn in de periode 2000-2010 is gevolgd. Het hof volgt [appellant] daarin niet. De deskundige concludeert dat er tot 2012 op grond van klachten en bevindingen bij klinisch en echocardiografisch onderzoek geen indicatie tot re-operatie is gesteld, dit conform de gangbare praktijk en de richtlijn omtrent natief hartkleplijden die hier als leidend kan worden beschouwd. In deze bevinding ligt aldus besloten dat er, gemeten naar de maatstaven vóór 2012, voldoende onderzoek is geweest.
- i) VUmc c.s. heeft in 2012 ten onrechte nagelaten nader onderzoek te doen;
- ii) VUmc c.s. heeft in de periode 2012-2016 de jaarlijkse controle ten onrechte aan [appellant] overgelaten;
- iii) vanaf het begin van deze eeuw heeft VUmc c.s. [appellant] ten onrechte niet geïnformeerd over de omvang van de hartklep.
- er bestaat niet een eenduidige richtlijn omtrent patiënt prothese mismatch en evenmin een richtlijn indicatiestelling tot re-operatie (deskundigenbericht, p. 10);
- de wisselingen in de maximale bloedstroomsnelheden over de klepprothese vielen tot 2012 binnen de meetfout en de biologische variabiliteit (deskundigenbericht, p. 26);
- tot 2012 was er slechts een matige obstructie (deskundigenbericht, p. 26);
- de klachten van [appellant] waren in die zin atypisch, dat deze niet typisch zijn voor klachten zoals die worden ervaren door patiënten met ischemie van het myocard (onvoldoende doorbloeding van de hartspier). Een cardiale genese wordt daarmee minder waarschijnlijk, aldus de deskundige (p. 27; vgl. voorts p. 7 waarin hij oordeelt dat het onderzoek coronair lijden onwaarschijnlijk maakte).
- [geïntimeerde] heeft de uitslagen van het onderzoek in 2012 met twee collega’s besproken en werd in dit overleg door een collega gesteund in zijn opvatting dat de uitkomsten binnen de norm vielen. Zij concludeerden dat er vanuit cardiaal standpunt geen verklaring voor de klachten bestond en dat geen nader onderzoek nodig was.
ESC/EACTS Guidelines for the management of valvular heart diseaseconcludeert dr. [A] dat een jaarlijkse controle aangewezen was (p. 8 en 11). Gelet op de zorgwekkende bevindingen in 2012 had van een redelijk handelend en redelijk bekwaam cardioloog mogen worden verwacht dat hij het initiatief niet aan [appellant] overliet, maar dat VUmc c.s. zelf het initiatief zou nemen om [appellant] jaarlijks voor controle op te roepen. Op dit punt heeft VUmc c.s. niet gehandeld zoals in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.
- Er bestond tussen 2012 en 2016 geen eenduidige richtlijn voor operatie.
- De deskundige concludeert weliswaar dat in 2016 terecht is geopereerd, maar hij acht het niet ondenkbeeldig dat anderen in 2016 vooraleerst van re-operatie hadden afgezien. Niet ondenkbeeldig is dat het klinische en echocardiografische beloop nauwlettend was gevolgd om te bezien of later nog meer overtuigende beweegredenen voor heroperatie waren ontstaan (p. 11). Dat past bij de conclusie dat de bevindingen in 2016 min of meer dezelfde waren als in 2012 (p. 10).
- Verder heeft na 2012 en voor december 2015 wel degelijk medisch onderzoek plaatsgevonden, maar zijn de in die periode ontstane medische klachten klaarblijkelijk geen aanleiding geweest voor nader cardiologisch onderzoek.
- De bevindingen waren volgens de deskundige vanaf 2012 zorgwekkend.
- In 2012 was meer aandacht voor de aanwezigheid en oorzaak van verminderde inspanningstolerantie (zoals die bijvoorbeeld in 2016 middels spiro-ergometrie beoordeeld werd) op zijn plaats geweest. Nader onderzoek - bijvoorbeeld zoals in 2016 verricht - had het in 2012 gevoerde beleid nader richting kunnen geven.
- Hoe was het klachtenverloop van [appellant] tussen 2013 en 2015?
- In aanmerking nemend dat klachtenverloop, hoe waarschijnlijk was het dat de behandelend arts na een jaarlijkse controle tussen 2013 en 2015 een operatie had voorgesteld althans, als [appellant] dat aan de orde had gesteld, daarmee had ingestemd?
- Indien de behandelend arts tussen 2013 en 2015 een operatie had voorgesteld, hoe waarschijnlijk is het dat [appellant] daarmee zou hebben ingestemd?
- Indien [appellant] tussen 2013 en 2015 zou zijn geopereerd, hoe groot was de kans dat (i) de uitkomst dezelfde zou zijn geweest als in 2016, (ii) de operatie geen verandering in de klachten van [appellant] zou hebben gehad, (iii) zou hebben geleid tot ernstiger klachten, (iv) zou hebben geleid tot overlijden van [appellant] ?
- Indien een reële kans op overlijden aanwezig was, hoe moet die mogelijkheid worden verdisconteerd in het kader van de begroting van de (kans)schade?