ECLI:NL:GHAMS:2022:3391

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
23-001531-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake cocaïnebezit en witwassen met betrekking tot geldbedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het (eenvoudig) witwassen van een Volkswagen Touran, maar werd wel veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van bijna 3 kilo cocaïne en het witwassen van een geldbedrag van € 54.240,-. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen de vrijspraak van het witwassen van de Volkswagen niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit impliciet cumulatief ten laste was gelegd en er geen hoger beroep openstond tegen de vrijspraak.

Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het binnentreden van de woning en het onderzoek van de tas vervangen. Het hof constateerde dat er sprake was van een vormverzuim, omdat de machtiging tot binnentreden niet expliciet vermeldde dat dit ook bij afwezigheid van de bewoners mocht gebeuren. Desondanks werd het verweer van de raadsman tot bewijsuitsluiting verworpen, omdat niet was gebleken welk nadeel de verdachte had ondervonden van de vormverzuimen.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en het witwassen van een groot geldbedrag. De rechtbank had een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, maar het hof matigde deze straf tot 10 maanden, omdat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden met ongeveer 21 maanden. Het hof heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf bepaald.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001531-21
datum uitspraak: 28 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag (zittingsplaats Amsterdam) gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 10-810231-17 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1972,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde (eenvoudig) witwassen met betrekking tot de Volkswagen Touran en heeft de verdachte veroordeeld ten aanzien van feit 1 en het onder 2 primair ten laste gelegde witwassen met betrekking tot een geldbedrag van € 54.240,-. Namens de verdachte is onbeperkt hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. Naar het oordeel van het hof is het (eenvoudig) witwassen van de Volkswagen Touran impliciet cumulatief ten laste gelegd en richt het hoger beroep zich dus mede tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak ten aanzien van dat impliciet cumulatief ten laste gelegde feit.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak ter zake van – kort gezegd – (eenvoudig) witwassen van de Volkswagen Touran.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het binnentreden van de woning en het onderzoek aan de tas vervangt door de overwegingen hieronder en het vonnis aanvult met een nadere overweging ten aanzien van de wetenschap van de verdachte met betrekking tot de aangetroffen verdovende middelen en geldbedragen.
Vervangende overwegingen ten aanzien van het binnentreden van de woning en het onderzoek van de tas
De alinea onderaan bladzijde 2 en bovenaan bladzijde 3 van het vonnis waarvan beroep (“Na binnentreding (…) voor het bewijs”) wordt vervangen door de navolgende overwegingen:
De verbalisanten waren ten tijde van het binnentreden in de woning voorzien van een machtiging tot binnentreden, afgegeven door hulpofficier van justitie [verbalisant01] .
De raadsman heeft aangevoerd dat deze machtiging niet vermeldt dat mag worden binnengetreden bij afwezigheid van de bewoner(s), en dat een zekere [verbalisant02] is gemachtigd terwijl volgens de raadsman kennelijk verbalisant [verbalisant03] de woning is binnengetreden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 5 mei 2017 (pagina 13 e.v.), onder andere opgemaakt door verbalisant [verbalisant02] ( [verbalisant02] ) [1] , volgt dat [verbalisant02] , samen met ander politiepersoneel, de woning heeft betreden. Dit is overeenkomstig de machtiging. De raadsman wijst er wel terecht op dat de machtiging niet bepaalt dat bij dringende noodzakelijkheid in geval van afwezigheid van de bewoner(s) in de woning kan worden binnengetreden. Dat is wel gebeurd. In zoverre is sprake van een vormverzuim.
Artikel 9 van de Opiumwet, op grond waarvan de woning is betreden, geeft de bevoegdheid tot zoekend rondkijken in de woning en tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Het eerdergenoemde proces-verbaal van 5 mei 2017 houdt als bevindingen van verbalisant [verbalisant04] , in een kamer op de eerste verdieping – voor zover van belang – het volgende in:
“Ik zag dat er in deze kamer een strijkplank stond. (…) Ik zag dat er op deze strijkplank een wit gekleurde stoffen tas met een blauw gekleurde opdruk lag. Ik zag en voelde aan de vorm van de tas dat er in de tas meerdere rechthoekige voorwerpen zaten. Ik herkende de vorm van de voorwerpen in deze tas ambtshalve als de vorm van bundeltjes geld. (…) Hierop heb ik deze tas ter plaatse in beslag genomen en heb ik onderzoek gedaan aan deze tas. Bij het open doen van deze tas zag ik door de opening van de tas een pakketje met geld zitten. Ik zag dat er in deze tas meerdere stapels geld lagen, in meerdere soorten coupures, die waren samen gebonden met een elastiekje. Hierop hebben wij (…) de situatie in de woning bevroren (…).”
Het voelen aan, en onderzoeken van, een (niet geopende) tas gaat verder dan het zoekend rondkijken in de woning, waartoe de politie niet bevoegd was. Ook dit levert een vormverzuim op.
De raadsman heeft aangevoerd dat, als gevolg van deze vormverzuimen, sprake is van een schending van het huisrecht en het recht op privacy van de verdachte en dat dat consequenties dient te hebben. Primair heeft de raadsman geconcludeerd tot bewijsuitsluiting en subsidiair tot strafvermindering.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De raadsman heeft het nadeel dat de verdachte door de vormverzuimen heeft ondervonden, niet nader geconcretiseerd. Wat betreft het aantreffen van het geld in de tas geldt dat het belang voor een verdachte dat strafbare feiten niet aan het licht komen, geen rechtens te respecteren belang is. Het hof zal – gelet op hetgeen is aangevoerd, gezien de jurisprudentie over de toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering – volstaan met de constatering van de vormverzuimen, nu niet is gebleken welk nadeel de verdachte hiervan heeft ondervonden. Ook anderszins is er geen reden aan de vormverzuimen enige consequentie te verbinden. Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting wordt dan ook verworpen.

Nadere overweging ten aanzien van de wetenschap van de verdachte

In aanvulling op de overwegingen van de rechtbank op pagina's 3 en 4 van het vonnis waarvan beroep overweegt het hof ten aanzien van de feiten 1 (opzettelijk aanwezig hebben cocaïne) en 2 (witwassen geld) het volgende:
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat van wetenschap van de verdachte van de verdovende middelen en de geldbedragen in de woning niet is gebleken. De raadsman heeft er op gewezen dat de goederen zich kennelijk in de ‘strijkkamer’, waar de verdachte zo goed als nooit kwam, bevonden en dat ook zijn vriendin [naam01] , in de woning verbleef.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De verdachte heeft verklaard dat zijn vriendin een paar dagen voor zijn aanhouding voor het laatst in de woning heeft overnacht en daarna voor enige tijd naar Tsjechië is vertrokken. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij er niet van uit gaat dat zijn vriendin iets met de verdovende middelen en het geld te maken heeft. Het hof gaat er met de rechtbank van uit dat de verdachte als zijnde de hoofdbewoner (en op 4 mei 2017: als zijnde de enige bewoner) van de woning op de hoogte was van hetgeen zich in die woning bevond en dat hij dus wetenschap had van de aangetroffen verdovende middelen en geldbedragen.

Oplegging van straf

De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat verzocht een straf gelijk aan het voorarrest van 156 dagen op te leggen, met daarbij eventueel een werkstraf en/of een voorwaardelijke straf. Bij de straftoemeting dient rekening te worden gehouden met de aanzienlijke schending van de redelijke termijn, vooral in hoger beroep.
Tot slot heeft de raadsman verzocht de reeds geschorste voorlopige hechtenis op te heffen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van bijna 3 kilo cocaïne. Gelet op deze aanzienlijke hoeveelheid kan het niet anders dan dat de cocaïne bestemd was voor de handel. Gebruik van harddrugs zoals cocaïne is zeer schadelijk voor de gezondheid en de financiering ervan gaat vaak gepaard met diverse vormen van ernstige criminaliteit. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim € 50.000,-. Witwassen tast de integriteit van het financieel en economisch verkeer aan. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen en neemt, blijkens zijn ontkennende proceshouding, geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen, hetgeen het hof in zijn nadeel meeweegt.
Gelet op de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. In beginsel acht het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden. Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden, nu het hoger beroep namens de verdachte op 5 februari 2019 is ingesteld, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. Dit betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met ongeveer 21 maanden. Gelet op deze overschrijding, zal het hof de op te leggen straf matigen en de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest, opleggen.
Het reeds eerder geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder feit 2 cumulatief ten laste gelegde (eenvoudig) witwassen van de Volkswagen Touran.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft ophet -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag (zittingsplaats Amsterdam), waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 november 2022.
Mr. S. Jongeling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Het hof gaat uit van een kennelijke verschrijving bij de vermelding van het dienstnummer ‘ [verbalisant02] ’. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 24 september 2017, nummer PL1700-2017139267-98, blijkt dat het dienstnummer van verbalisant [verbalisant02] ‘ [verbalisant02] ’ betreft.