ECLI:NL:GHAMS:2022:3428

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
200.312.044/01 en 200.314.444/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurrecht aan de vrouw en afwijzing verzoeken man inzake zorgregeling en inboedelverdeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een geschil tussen een vrouw en een man, die een geregistreerd partnerschap hebben gehad en ouders zijn van een minderjarig kind. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin het huurrecht van de gezamenlijke woning aan de man was toegewezen. Het hof heeft geoordeeld dat het huurrecht van de woning aan de vrouw moet worden toegekend, met ingang van 1 januari 2023, omdat het in het belang van het kind is dat zij een vaste woonplek heeft. De man had verzocht om een uitbreiding van de zorgregeling voor het kind, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat de huidige situatie te instabiel is en er onvoldoende samenwerking is tussen de partijen. Daarnaast heeft het hof de verzoeken van de man tot verdeling van de inboedel afgewezen, omdat er geen duidelijk overzicht was van de goederen en hun waarde. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.312.044/01 en 200.314.444/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/316714 / FA RK 21-2571 en C/15/321683 / FA RK 21-5215
Beschikking van de meervoudige kamer van 6 december 2022 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.G.C. Smit te Zaandam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.J. Gebuijs te Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 9 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 8 juni 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 9 maart 2022.
2.2
De man heeft op 12 augustus 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 14 oktober 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 27 oktober 2022 met bijlagen, ingekomen op 31 oktober 2022;
- een bericht van de zijde van de man van 25 oktober 2022 met bijlagen, ingekomen op 26 oktober 2022.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 7 november 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. P. Wieringa, advocaat te Zaandam;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan [in] 2021. Bij de (in zoverre niet) bestreden beschikking is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Deze ontbinding is op 20 juni 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van [kind] (hierna: [kind] ), geboren [in] 2018. De man heeft [kind] erkend. Bij de (in zoverre niet) bestreden beschikking is bepaald dat partijen gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [kind] worden belast en de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de vrouw is.
3.3
Bij beschikking van 29 juni 2021 van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) is bij wijze van voorlopige voorziening bepaald, voor zover thans van belang, dat [kind] in het kader van een tijdelijke zorgregeling bij de man zal zijn gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdagochtend 11.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, waarbij de man [kind] haalt en brengt.
Verder is bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen aan De [adres] te [plaats B] met bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, als tijdelijke zorgregeling bepaald dat [kind] bij de man verblijft gedurende één weekend per veertien dagen van zaterdagochtend 11.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, waarbij de man [kind] bij de vrouw ophaalt en terugbrengt en waarbij partijen tezamen met de hulpverlening dienen te onderzoeken op welke wijze de zorgregeling kan worden uitgebreid. De beslissing over de definitieve zorgregeling is aangehouden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening.
Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de vrouw om voornoemde zorgregeling als definitieve regeling te bepalen en op het verzoek van de man om een co-ouderschapsregeling te bepalen.
Verder is, overeenkomstig het verzoek van de man, bepaald dat hij de huurder zal zijn van de woning aan het adres De [adres] [plaats B] ) met ingang van de dag waarop de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het verzoek van de vrouw om het huurrecht van deze woning aan haar toe te wijzen is afgewezen.
Voorts is de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande beperkte gemeenschap gelast op de wijze zoals omschreven onder 2.11.6.
Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de vrouw te bepalen dat partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben en dat de man enkele privégoederen aan haar moet afgeven en op het verzoek van de man te bepalen dat de door hem vermelde goederen aan hem in privé toekomen dan wel aan hem worden toegedeeld en door de vrouw worden afgegeven.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar verzoek ten aanzien van het huurrecht van De [adres] [plaats B] ) toe te wijzen en te bepalen dat de man drie dagen na de te geven beschikking de woning dient te verlaten.
4.3
De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een zorgregeling vast te stellen waarbij [kind] bij hem is om de week een hele week of wekelijks van zondagavond of maandagochtend tot en met woensdagochtend (naar school/opvang) en om de week het weekend van vrijdagavond tot en met zondag.
Daarnaast verzoekt hij te bepalen dat de inboedelgoederen die op de bij het verweerschrift gevoegde lijst zijn vermeld aan hem worden toegedeeld, dan wel dat wordt vastgesteld dat deze goederen privé aan de man toebehoren.
4.4
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek ten aanzien van de tijdelijke zorgregeling, althans - naar het hof begrijpt - zijn verzoek af te wijzen. Ook zijn verzoek ten aanzien van de inboedel dient – naar het hof begrijpt – volgens de vrouw te worden afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal hoger beroep
Huurrecht
5.1
De vrouw en de man stellen ieder dat zij respectievelijk hij het meest belang heeft bij toewijzing van het huurrecht van hun voormalig gezamenlijke woning. Partijen hebben deze woning in februari 2020 kunnen huren via de inschrijving van de man bij de woningbouwvereniging.
5.2
Het hof stelt vast dat beide partijen belang hebben bij het verkrijgen van het huurrecht van de woning. Beiden hebben aannemelijk gemaakt dat het vinden van vervangende woonruimte lastig voor hen is. Voor de vrouw geldt dat zij weliswaar een langere woonduur heeft opgebouwd dan de man, maar dat deze nog steeds te kort is om een sociale huurwoning te krijgen in de [omgeving] of de regio [plaats C ] . Het verzoek van de vrouw aan de gemeente [gemeente] om haar een urgentieverklaring te verlenen, is tweemaal afgewezen. De financiële middelen van de vrouw zijn te beperkt voor het huren van een woning in de vrije sector. Zij heeft vrienden en familie bij wie zij met [kind] kan verblijven, maar dat zijn allemaal tijdelijke adressen.
Ook de woonduur van de man is te kort om een andere sociale huurwoning in de [omgeving] te krijgen. Hij heeft geen familie of vrienden bij wie hij kan verblijven.
Partijen zijn voorts allebei gebonden aan de [omgeving] . De man is sinds 1 oktober 2022 fulltime werkzaam in loondienst bij Heijmans Infra B.V. in [plaats B] als wegmarkeerder. Zijn andere dochter woont in [plaats C ] .
De vrouw, die is aangewezen op het openbaar vervoer omdat zij (nog) geen rijbewijs heeft, volgt een opleiding juridische dienstverlening in [plaats C ] en zij loopt stage in [plaats D] . Als zij haar stage goed afrondt, kan zij waarschijnlijk in maart 2023 in dienst treden van de gemeente [plaats C ] , afdeling leerplicht.
Zowel de man als de vrouw is in staat om de huur van de woning te betalen.
5.3
Bij de weging van de belangen van partijen is voor het hof doorslaggevend dat de minderjarige [kind] krachtens de bestreden beschikking haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft. Sinds hun vertrek uit de woning aan De [adres] in juli 2021 verblijven de vrouw en [kind] steeds tijdelijk bij vrienden en familie. Het is niet wenselijk dat een kind geen vaste woonplek heeft. Daar komt bij dat [kind] [in] 2022 vier jaar is geworden en dat zij dus naar school gaat. De vrouw heeft haar ingeschreven op een school op [plaats] , omdat zij tot eind 2022 aldaar een tijdelijke plek hebben.
De man moet weliswaar een plek hebben, niet alleen om zelf te wonen, maar ook om [kind] (en zijn andere dochter) te ontvangen in het kader van de zorgregeling, maar [kind] is het grootste deel van de tijd bij de vrouw. Het is in [kind] ’s belang dat zij een vaste plek heeft en niet langer van het ene tijdelijke adres naar het andere zwerft.
Het hof weegt daarnaast mee dat de man over ruimere financiële middelen beschikt dan de vrouw. De kans dat hij een woning voor zichzelf vindt, schat het hof dan ook groter in dan de kans dat de vrouw een woning vindt voor [kind] en haarzelf. Voldoende aannemelijk is geworden dat de vrouw geen urgentieverklaring zal krijgen; haar aanvraag is al twee keer afgewezen (op respectievelijk 19 augustus 2021 en 19 mei 2022) en het sociaal wijkteam heeft haar afgeraden het een derde keer te proberen.
Het gegeven dat het de man is die de woning aan De [adres] heeft gekregen na een inschrijving van veertien jaar terwijl het geregistreerd partnerschap maar van korte duur was, maakt het voorgaande niet anders. Het doet immers niet af aan het belang van [kind] bij een vaste verblijfplek.
5.4
Op grond van het vorenstaande en na afweging van de wederzijdse belangen van partijen is het hof van oordeel dat het huurrecht van de woning aan de vrouw dient toe te komen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en bepalen dat de vrouw met ingang van 1 januari 2023 huurster van de woning zal zijn.
In incidenteel hoger beroep
Zorgregeling
5.5
De man heeft de zorgregeling tussen [kind] en hem aan de orde gesteld. Hij stelt dat de vrouw onvoldoende meewerkt aan de hulpverlening, om welke reden hij er weinig vertrouwen in heeft dat via die weg wordt gekomen tot een uitbreiding van de tijdelijke zorgregeling. Hij verzoekt daarom in hoger beroep om de regeling uit te breiden.
5.6
De vrouw heeft gesteld dat de man niet kan worden ontvangen in zijn verzoek, omdat eerst de rechtbank nog definitief moet beslissen over de zorgregeling. In reactie op die stelling heeft de man ter zitting in hoger beroep verzocht de zaak aan te houden indien het hof van oordeel is dat de procedure bij de rechtbank moet worden afgewacht.
5.7
Naar het oordeel van het hof is de man ontvankelijk in zijn verzoek. Volgens vaste rechtspraak geldt een voorlopige of tijdelijke zorgregeling als een eindbeschikking aangezien de beslissing daarover een onherroepelijk karakter heeft, omdat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt. De man mocht dus van deze beslissing in hoger beroep komen.
5.8
Het hof ziet onvoldoende aanleiding om de huidige, tijdelijke zorgregeling van een weekend per twee weken uit te breiden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de communicatie tussen partijen uitermate stroef verloopt en dat zij daarbij hulp nodig hebben. Het is spijtig dat de hulp van Family Supporters tot nu toe niet of nauwelijks van de grond komt. Wellicht komt daarin verbetering als de vrouw weer met [kind] in de woning kan wonen en meer rust krijgt. Op dit moment is de situatie van partijen en [kind] aan teveel veranderingen onderhevig om de zorgregeling te wijzigen. Niet alleen moeten zowel de man als de vrouw en [kind] verhuizen, maar ook gaat [kind] sinds kort naar school. Naar het hof begrijpt, zal [kind] na haar terugverhuizing in [plaats B] naar school gaan, zodat zij opnieuw met een verandering te maken krijgt. Doordat de situatie nog zo in beweging is, ziet het hof evenmin aanleiding om de raad te verzoeken onderzoek te doen.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, wijst het hof het verzoek van de man tot wijziging van de zorgregeling af en blijft de tijdelijke zorgregeling in stand. Het hof houdt de zaak niet aan zich om over de definitieve zorgregeling te oordelen.
Verdeling inboedel
5.9
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen dat met het aangaan van het geregistreerd partnerschap alle goederen tot de beperkte gemeenschap van goederen zijn gaan behoren. Omdat partijen geen inzicht hadden gegeven in de waarde van de goederen heeft de rechtbank een feitelijke verdeling vastgesteld, in die zin dat partijen om en om een goed kunnen kiezen, zonder verrekening van de waarde. Ten aanzien van de goederen van [kind] heeft de rechtbank overwogen dat deze aan [kind] toebehoren en geen deel uitmaken van de beperkte gemeenschap van goederen.
5.1
De man is het niet eens met de wijze van verdeling van de inboedel. Na haar vertrek heeft de vrouw volgens hem vrijwel alle inboedel meegenomen, ook spullen die door partijen samen waren aangeschaft alsook privé-goederen van de man. Vooral die laatste spullen wil hij terug hebben, maar ook bepaalde gezamenlijke spullen en spullen die onderdeel zijn van de stoffering van de woning of spullen van [kind] waaraan hij emotionele waarde hecht.
5.11
Het hof overweegt als volgt. het De man heeft geen grief gericht tegen de vaststelling van de rechtbank dat alle goederen tot de beperkte gemeenschap van goederen zijn gaan behoren, zodat het hof dat eveneens als uitgangspunt neemt. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat partijen geen uitvoering hebben gegeven aan de feitelijke verdeling zoals de rechtbank heeft vastgesteld, en niet om en om een goed hebben gekozen. Uit het verweer van de vrouw begrijpt het hof dat zij, zoals de man stelt, inderdaad een aantal zaken, waaronder spullen van [kind] heeft meegenomen, maar dat ook zaken in de woning zijn achtergebleven. Bij gebreke van een duidelijk en volledig overzicht van de (gemeenschappelijke) inboedel, de huidige waarde daarvan en in wiens bezit deze thans zijn, kan het hof geen beslissing nemen over de verdeling daarvan en het verzoek van de man tot toedeling van goederen aan hem. Een enkele lijst van goederen die de man toegedeeld wil hebben, zonder inzicht te geven in de huidige waarde volstaat niet. De stelling van de man dat de vrouw ook persoonlijke spullen van hem heeft meegenomen, heeft de vrouw betwist, waarna de man dat niet nader heeft onderbouwd. Met betrekking tot de spullen van [kind] , waarop de man ook aanspraak maakt, is het hof – met de rechtbank – van oordeel dat deze spullen van [kind] zijn en niet voor verdeling in aanmerking komen. Hieruit volgt dat het hof de verzoeken van de man zal afwijzen.
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
In principaal hoger beroep
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij is bepaald dat de man de huurder zal zijn van De [adres] ) te [plaats B] en, in zoverre opnieuw rechtdoende;
bepaalt dat de vrouw met ingang van 1 januari 2023 huurster zal zijn van de woning aan De [adres] ) te [plaats B] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In incidenteel hoger beroep
wijst de verzoeken van de man ten aanzien van de zorgregeling en de verdeling van de inboedel af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 6 december 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.