In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het zich zonder redelijk doel ophouden in een portiek aan het Max Euweplein te Amsterdam op 25 augustus 2018. De kantonrechter had de verdachte veroordeeld tot 1 dag hechtenis.
De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep dezelfde straf en stelde dat de bewegingsvrijheid van de verdachte beperkt kan worden ter handhaving van de openbare orde, zoals vastgelegd in artikel 2.18 van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008 (APV(oud)). De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte door zijn dakloosheid niet anders kan dan zich ophouden op straat en dat de verbodsbepaling in strijd is met het legaliteitsbeginsel en het EVRM.
Het hof oordeelde dat het verbod op doelloos ophouden niet in strijd is met het bepaaldheidsgebod en dat de beperking van de bewegingsvrijheid van de verdachte gerechtvaardigd is ter handhaving van de openbare orde. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde de verdachte schuldig aan de overtreding van artikel 2.18 APV(oud). De verdachte werd veroordeeld tot 1 dag hechtenis, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.
Het hof constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, maar verbond hieraan geen gevolgen gezien de korte duur van de opgelegde straf. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van de openbare orde en de beperkingen die aan de bewegingsvrijheid van individuen kunnen worden opgelegd.