In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 12 februari 2020, waarin hij was veroordeeld voor het zich zonder redelijk doel ophouden in een portiek van een kantoorgebouw te Amsterdam op 20 september 2018. De tenlastelegging betrof het zich hinderlijk ophouden in de onmiddellijke omgeving van een gebouw, wat in strijd zou zijn met artikel 2.18 van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008 (APV (oud)).
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte, als dakloze, niet anders kan dan zich ophouden op straat. Subsidiair werd aangevoerd dat de verbodsbepaling in strijd is met het legaliteitsbeginsel en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De advocaat-generaal heeft echter gerekwireerd tot bewezenverklaring, stellende dat de bewegingsvrijheid van de verdachte beperkt kan worden ter handhaving van de openbare orde.
Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en geoordeeld dat de verbodsbepaling voldoende duidelijk is en niet in strijd met het bepaaldheidsgebod. Het hof oordeelde dat de verdachte zich zonder redelijk doel in het portiek heeft opgehouden, wat hinderlijk was voor bezoekers van het gebouw. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, het bewezenverklaarde als strafbaar gekwalificeerd, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.