In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, was eerder veroordeeld voor het gebruik van een vaartuig als slaapplaats op 8 februari 2019 te Amsterdam. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het hoger beroep, omdat hij op 6 november 2019 op de hoogte was van de zaak, maar niet binnen de gestelde termijn hoger beroep had ingesteld. Het hof oordeelde echter dat de verdachte ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat niet voldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de einduitspraak.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, namelijk het gebruik van een vaartuig als slaapplaats. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte is strafbaar bevonden, en het hof heeft een hechtenis van één dag opgelegd, ondanks dat de advocaat-generaal geen straf had gevorderd. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, zoals blijkt uit een reclasseringsrapport. Het hof heeft ook opgemerkt dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn van berechting, maar heeft hier geen gevolgen aan verbonden.