ECLI:NL:GHAMS:2022:3567

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
23-004537-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, was eerder veroordeeld voor het gebruik van een vaartuig als slaapplaats op 8 februari 2019 te Amsterdam. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het hoger beroep, omdat hij op 6 november 2019 op de hoogte was van de zaak, maar niet binnen de gestelde termijn hoger beroep had ingesteld. Het hof oordeelde echter dat de verdachte ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat niet voldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de einduitspraak.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, namelijk het gebruik van een vaartuig als slaapplaats. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte is strafbaar bevonden, en het hof heeft een hechtenis van één dag opgelegd, ondanks dat de advocaat-generaal geen straf had gevorderd. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, zoals blijkt uit een reclasseringsrapport. Het hof heeft ook opgemerkt dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn van berechting, maar heeft hier geen gevolgen aan verbonden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004537-19
datum uitspraak: 13 december 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 96-097668-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Ter Apel te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 november 2022.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep, nu uit het dossier volgt dat de verdachte reeds op 6 november 2019 op de hoogte was van de zaak en nadien niet binnen 14 dagen hoger beroep heeft ingesteld.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is op 21 oktober 2019 bij verstek veroordeeld. De inleidende dagvaarding is niet in persoon betekend en de betekening van de mededeling uitspraak bevindt zich niet in het dossier. In het dossier bevindt zich wel een door de verdachte (hand)geschreven brief in de Engelse taal van 16 december 2019 waarin staat dat de verdachte op 6 november 2019 van deze zaak heeft gehoord. Het hoger beroep is ingesteld op 17 december 2019.
Het hof is van oordeel dat op basis van bovengenoemde (niet vertaalde) brief van de verdachte weliswaar vastgesteld kan worden dat de verdachte op 6 november 2019 op de hoogte was van deze zaak, maar uit de brief blijkt niet ondubbelzinnig dat de verdachte op deze datum ook bekend is geworden met de einduitspraak. Nu aldus uit de stukken niet voldoende blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 408 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, is de verdachte ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2019 te Amsterdam, aan de Fred Roeskestraat, binnen een als zodanig aangeduide bebouwde kom, op of aan het openbaar water een vaartuig, als slaapplaats heeft gebruikt en/of daarin heeft overnacht en/of tot slaapplaats gelegenheid heeft geboden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 februari 2019 te Amsterdam, op het openbaar water een vaartuig als slaapplaats heeft gebruikt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde in artikel 2.20, eerste lid, Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008(
oud)

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van 140 euro, te vervangen door 2 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De raadsman heeft verzocht geen straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geslapen op een boot. In de kajuit van de boot lagen een aantal kussens, dekens en een tas met persoonlijke spullen. Door aldus te handelen heeft de verdachte artikel 2.20 van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008 (oud) overtreden en hinder en overlast veroorzaakt. Het feit dat de verdachte mogelijk met toestemming van de eigenaar in de boot verbleef, maakt dit niet anders, nu gesteld noch gebleken is dat er voor het slapen op deze boot een ontheffing was verleend. Bij het bepalen van de straf heeft het hof er rekening mee gehouden dat het hof vandaag in een groot aantal strafzaken, waarvan zes vergelijkbare zaken, uitspraak doet. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan blijkt uit een rapport van de reclassering van 4 november 2022.
Het hof zal de raadsman – anders dan in een aantal andere zaken waarin het hof vandaag uitspraak doet –
niet volgen in zijn verzoek geen straf op te leggen. Hoewel het feit van relatief geringe ernst is acht het hof in dit geval oplegging van een vrijheidsbenemende straf passend, teneinde de verdachte ervan te doordringen dat het plegen van het bewezenverklaarde feit tot een serieus te nemen sanctie kan leiden.
Het hof constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van berechting, maar verbindt daar, gelet op de beperkte duur van de op te leggen straf, verder geen gevolgen aan.
Het hof acht, alles afwegende, een hechtenis van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.20 en 6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 18 februari 2019 onder CJIB nummer [nummer].
Ten aanzien van het bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot hechtenisvoor de duur van
1 (één) dag.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M.L.M. van der Voet en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 december 2022.