ECLI:NL:GHAMS:2022:3580

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
23-000011-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal in vereniging door middel van braak met schending van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor poging tot diefstal in vereniging door middel van braak, gepleegd op 22 september 2016 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het inbreken in een woning met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van goederen die toebehoorden aan de aangeefster. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was voor zijn herkenning op camerabeelden, maar het hof oordeelde dat de herkenningen door de verbalisanten betrouwbaar waren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich de toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak, maar dat de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 108 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000011-20
datum uitspraak: 15 december 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-257267-17 tegen
[verdachte01],
geboren te [naam01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1989,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 februari 2021 en 1 december 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer woningen (gelegen aan de [adres01] ) weg te nemen geld en/of goederen van zijn gading, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen naar voornoemde woning is gegaan en met een zaklamp via de brievenbus van voornoemde woningen naar binnen heeft gekeken en/of geschenen en/of het slot van de deur van voornoemde woning heeft geforceerd en/of armbewegingen heeft gemaakt bij/aan de voordeuren van voornoemde woningen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat – kort gezegd – de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Op de camerabeelden staat een andere tijdsaanduiding dan in de aangifte wordt genoemd, waardoor het niet duidelijk is of de beelden wel op de gebeurtenissen uit de aangifte betrekking hebben. De (stills van de) camerabeelden zijn daarbij van onvoldoende kwaliteit om hierop een herkenning te kunnen baseren.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster heeft verklaard dat op 22 september 2016 omstreeks 04:15 uur bij haar woning meerdere malen werd aangebeld. Toen zij door het raam op de eerste verdieping keek, zag zij een man, ‘NN1’, staan. Deze man stak de straat over en liep naar een auto. Uit die auto stapte ‘NN3’. De aangeefster zag dat ‘NN2’ kwam aanlopen en dat zij met zijn drieën bij de woning tegenover haar woning stonden. Hierop belde zij 112. Op dat moment hoorde zij gerommel aan de voordeur van haar woning. Zij stormde de trap af en zag een schim van ‘NN2’ aan de andere kant van de voordeur wegrennen. De auto waar ‘NN3’ uitstapte was inmiddels weg. Toen zij in de ochtend van huis vertrok, ontdekte zij dat het cilinderslot van haar voordeur vernield was. De aangeefster heeft de beelden van de camera van de overbuurman ter beschikking gekregen en gesteld. Op basis van de (stills van de) camerabeelden zijn verbalisanten [verbalisant01] , [verbalisant02] en [verbalisant03] tot een herkenning gekomen van ‘NN2’ als zijnde de verdachte.
Tijdsaanduiding camerabeelden
Ten aanzien van de tijdsaanduiding genoemd in de aangifte en de tijdsaanduiding op de camerabeelden overweegt het hof als volgt. Op de camerabeelden is een tijdsaanduiding te zien van 21 september 2016 omstreeks 03:00 uur. De data en tijdstippen in de aangifte en op de camerabeelden corresponderen dus niet. Desondanks gaat het hof ervan uit dat de camerabeelden een weergave zijn van het incident zoals omschreven door de aangeefster. Voornoemde waarnemingen van aangeefster corresponderen immers met de bevindingen van de politie en de waarnemingen van het hof bij het uitkijken van de beelden. Dat de beelden een ander incident zouden betreffen, is dan ook hoogst onaannemelijk. Het hof verwerpt daarom het verweer.
Betrouwbaarheid van de herkenningen
Het hof dient voorts te beoordelen of de herkenningen van de verdachte op de (stills van de) camerabeelden voldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te gebruiken. Daarvoor is onder meer van belang of de herkenningen hebben plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken. De kwaliteit van de beelden en de zichtbaarheid van de verdachte op de beelden kunnen daarbij een rol spelen. Tot slot kan van belang zijn in welke hoedanigheid en frequentie de waarnemer en de verdachte elkaar eerder getroffen hebben.
Verbalisant [verbalisant01] heeft in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 18 oktober 2016 gerelateerd dat hij de bewegende camerabeelden heeft bekeken en direct de verdachte, aangeduid als ‘2’ en ‘vd2’, herkende als zijnde de verdachte [verdachte01] . Hij herkende de verdachte aan de vorm van zijn hoofd, neus, mond, ogen, oren, haarlijnen en postuur. Verbalisant [verbalisant01] kende de verdachte in verband met woninginbraken en als lid van de criminele jeugdgroep de [groep]. Hij was goed bekend met veel van deze leden en ook met de verdachte.
Verbalisant [verbalisant02] heeft in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 24 oktober 2016 gerelateerd dat hij een aandachtvestiging op het intranet van de politie zag en daarop de voor hem ambtshalve bekende verdachte herkende. Hij herkende de verdachte op de foto’s als de persoon aangeduid als ‘VD2’. Verbalisant [verbalisant02] heeft tijdens zijn werkzaamheden in de noodhulp de verdachte meerdere malen gezien en gesproken. Daarbij was hij binnen de Top600-aanpak de casusregisseur van de verdachte. Op 17 oktober 2016 heeft verbalisant [verbalisant02] de verdachte nog bezocht en vijf minuten met hem gesproken. Hij kan met zekerheid stellen dat de verdachte dezelfde persoon is als ‘VD2’ op de foto’s.
Tot slot heeft verbalisant [verbalisant03] in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 9 december 2016 gerelateerd dat hij een aandachtvestiging zag waarin de herkenning werd gevraagd van drie personen. De persoon aangeduid als ‘VD-2’ herkende hij onmiddellijk als de verdachte. Verbalisant [verbalisant03] was werkzaam in de omgeving waar de verdachte woonachtig was en heeft sinds 2013 meerdere politiecontacten met hem gehad en trof hem vaak aan. Verbalisant [verbalisant03] was bekend dat de verdachte van Marokkaanse afkomst is en een opvallend karakteristiek hoofd heeft. Het hoofd van de verdachte heeft volgens verbalisant [verbalisant03] veel gelijkenis met het hoofd van de acteur die ‘Jaws’ speelt in één van de ‘James Bond’-films. Verder heeft de verdachte een ‘boksersneus’, een scheef ogende mond en een opvallende pukkel op zijn linkerwang. De verdachte heeft verder een licht vadsig postuur en een lichaamslengte van ongeveer 185 centimeter.
Het hof is van oordeel dat het dossier en het door de raadsvrouw gestelde geen aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de herkenningen van de verdachte door verbalisanten. De camerabeelden en de stills daarvan zijn naar het hof heeft vastgesteld van goede kwaliteit. Het hof acht de herkenningen op basis van deze camerabeelden en stills, zoals hierboven uitgewerkt, betrouwbaar. De betreffende verbalisanten zijn voldoende specifiek in het beschrijven van de uiterlijke kenmerken van de verdachte die aan de herkenning hebben bijgedragen en hebben meermalen direct met hem in contact gestaan. Tot slot is van belang dat het hof ook op basis van de eigen waarnemingen met betrekking tot de stills en met name het beeldmateriaal geen aanleiding ziet om de bevindingen van de verbalisanten in twijfel te trekken.
Het hof verwerpt derhalve ook dit door de raadsvrouw gevoerde verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 22 september 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres01] weg te nemen goederen toebehorend aan [slachtoffer01] en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, met een of meer van zijn mededader(s), naar voornoemde woning is gegaan en met een zaklamp via de brievenbus van voornoemde woning naar binnen heeft geschenen en het slot van de deur van voornoemde woning heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 108 dagen met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft in het geval van een bewezenverklaring verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het lange tijdsverloop.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in de nachtelijke uren met een of meer anderen geprobeerd in te breken in de woning van de aangeefster. Met het plegen van dit feit heeft de verdachte schade en overlast veroorzaakt. Het slot van de voordeur van de aangeefster was immers vernield. De verdachte heeft getoond geen respect te hebben voor het eigendom van anderen. Daarnaast maken dergelijke misdrijven inbreuk op het veiligheidsgevoel van de slachtoffers en de buurtbewoners.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 november 2022 is hij eerder veelvuldig voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt het hof mee ten nadele van de verdachte.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een verdachte met veelvuldige recidive voor een voltooide inbraak in een woning een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden genoemd. In onderhavige zaak gaat het echter om een poging tot woninginbraak, maar dan wel in vereniging gepleegd. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Het hof neemt al met al een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden als uitgangspunt en acht een dergelijke straf in beginsel passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden. De verdachte is op 8 november 2017 aangehouden en de politierechter heeft vonnis gewezen op 17 december 2019, waarmee in eerste aanleg sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer een maand. Voorts is het hoger beroep namens de verdachte op 31 december 2019 ingesteld en wijst het hof thans eerst eindarrest. In hoger beroep is de redelijke termijn daarom overschreden met ongeveer een jaar. Gelet op deze overschrijdingen, zal het hof de op te leggen straf matigen en de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 108 dagen opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
108 (honderdacht) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. P. Greve en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 december 2022.
Mr. H.A. Stalenhoef en mr. A. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]