In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor verhuizing van de vrouw met haar kind, [minderjarige 1], naar Zuid-Afrika. De man, verzoeker in hoger beroep, is de vader van [minderjarige 1] en heeft bezwaar gemaakt tegen de verhuizing, die door de rechtbank Amsterdam op 1 juni 2022 was toegestaan. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft in juni 2022 met [minderjarige 1] en haar andere kind, [minderjarige 2], naar Zuid-Afrika verhuisd. De man betoogt dat de verhuizing niet noodzakelijk was en dat het in het belang van [minderjarige 1] is om in Nederland te blijven, waar hij meer contact met haar kan onderhouden. De vrouw daarentegen stelt dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar welzijn en dat [minderjarige 1] in Zuid-Afrika beter af is.
Het hof heeft vastgesteld dat de zaak een internationaal karakter heeft en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Het hof heeft de belangen van zowel de vrouw als de man afgewogen, waarbij het belang van [minderjarige 1] voorop staat. Het hof concludeert dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat de verhuizing naar Zuid-Afrika in het belang van [minderjarige 1] is, gezien de verbeterde omstandigheden en de kansen die de vrouw daar heeft. De man heeft weliswaar belang bij contact met [minderjarige 1], maar het hof oordeelt dat de regeling die is getroffen voor contact en omgang voldoende is om de relatie tussen de man en [minderjarige 1] te waarborgen.
De beslissing van de rechtbank om de vrouw vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing wordt door het hof bekrachtigd. De man's verzoek om de vrouw te bevelen met [minderjarige 1] terug te verhuizen naar Nederland wordt afgewezen. Tevens wordt een informatie- en consultatieregeling vastgesteld, waarbij de vrouw de man maandelijks op de hoogte houdt van de ontwikkeling van [minderjarige 1]. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.