ECLI:NL:GHAMS:2022:3870

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
K22/230007
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag ter zake van mishandeling door politieambtenaren in het kader van een aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van klager en klaagster tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen twee politieambtenaren (beklaagde 1 en beklaagde 2) ter zake van mishandeling. Het beklag richtte zich tegen het gebruik van geweld door de politie tijdens een aanhouding op 26 januari 2021, waarbij klager, eigenaar van een telefoonwinkel, en zijn dochter, klaagster, betrokken waren. De situatie escaleerde toen klager weigerde de bevelen van de politie op te volgen en zich verzet tegen zijn aanhouding. Beklaagde 1 en beklaagde 2 gebruikten pepperspray en een wapenstok om klager onder controle te krijgen. Het hof heeft de camerabeelden bekeken en geconcludeerd dat het geweld dat door de politie is toegepast, proportioneel en noodzakelijk was in de gegeven omstandigheden. Het hof oordeelde dat klager zich had verzet tegen de rechtmatige uitoefening van de politietaak en dat het gebruik van geweld door de politie gerechtvaardigd was. De beslissing van het hof was dat het beklag ongegrond was, en er geen aanleiding was voor strafvervolging van de beklaagden. De beschikking is gegeven door de drie rechters in de raadkamer, waarbij de griffier ook aanwezig was.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K22/230007
Beschikking op het beklag van:
[klager] en [klaagster],
klagers (hierna: klager en klaagster)
woonplaats kiezende op het kantooradres van hun gemachtigde:
mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder.

1.Het beklag

Het hof heeft op 7 januari 2022 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde 1] en [beklaagde 2](hierna: beklaagde 1 en beklaagde 2) ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 1 april 2022 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift, alsmede de in raadkamer door klagers overgelegde (camera)beelden;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland
van 28 januari 2022.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klagers in de gelegenheid gesteld op 10 mei 2022 het beklag toe te lichten. Klagers zijn, bijgestaan door de gemachtigde, in raadkamer verschenen en hebben het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft het hof beklaagden in de gelegenheid gesteld op 10 mei 2022 te worden gehoord. Beklaagden zijn, daarbij bijgestaan door mr. J. Dallinga, advocaat te Alkmaar, in raadkamer verschenen en hebben het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Feitelijke uitgangspunten
Klager is eigenaar van een telefoonwinkel in het winkelcentrum [adres], klaagster is zijn dochter. Op 26 januari 2021 gold als gevolg van de door de overheid afgekondigde Coronamaatregelen een avondklok vanaf 21.00 uur. Klager had die dag contact gehad met de wijkagent in verband met dreigende rellen in het winkelcentrum door groepen jongeren. Beklaagden, beiden hoofdagent van politie en rijdend in een burgerauto, waren die avond om die reden ter plaatse. Zij werden aangesproken door jongeren die zeiden dat in het winkelcentrum een vrouw dreigend met een hamer stond te zwaaien. Bij de winkel van klager zagen beklaagden de vrouw – naar later bleek: de echtgenote van klager – met een houten vleeshamer en een deegroller in haar handen. Beklaagden sommeerden haar deze voorwerpen, als potentiële slagwapens, neer te leggen om deze in beslag te kunnen nemen. Nadat de vrouw hieraan gevolg had gegeven en de voorwerpen op een bagagedrager van een fiets had neergelegd, pakte klager de voorwerpen op en zei dat hij deze in zijn winkel neer wilde leggen. Klager weigerde te voldoen aan het bevel van beklaagden de voorwerpen neer te leggen en liep daarmee de winkel binnen. Beklaagde [beklaagde 1] greep klager daarop vast en trok hem de winkel uit. Klager bleef ook [beklaagde 1] weigeren de voorwerpen aan beklaagden over te dragen. Omstanders begonnen zich met de situatie te bemoeien, waardoor de sfeer grimmig werd. Ook klaagster liep achter beklaagden, die klager vasthielden en probeerden weg te voeren, aan. Beklaagde [beklaagde 1] deelde met zijn wapenstok een klap uit aan de persoon die het dichtst achter hen liep, om afstand te creëren. De klap kwam terecht op het linkerbeen van klaagster. Klaagster probeerde hierna opnieuw tussen beklaagde en haar vader (klager) te komen, waarop beklaagde [beklaagde 2] haar wegduwde. Daarop dreigde klager beklaagden met de vleeshamer te slaan als zij aan zijn dochter zouden komen. Dit was het moment dat beklaagden besloten klager aan te houden. Zij probeerden klager naar de grond te werken, om zijn verzet te breken. Klager maakte een zwaaiende beweging met zijn arm, waardoor beklaagde [beklaagde 2] met de vleeshamer op zijn voorhoofd werd geraakt. Gelijktijdig werd hij door klaagster van achteren om zijn nek vastgepakt, waardoor hij genoodzaakt was klager los te laten. Klager liep weg met de voorwerpen nog in zijn hand, waarop beide beklaagden pepperspray inzetten.
Klager, die de spray op zijn achterhoofd kreeg, reageerde daar niet op en bleef weglopen. Toen klager een zwaaiende beweging maakte met een van de houten voorwerpen in de richting van beklaagde [beklaagde 1], sloeg beklaagde [beklaagde 2] met de wapenstok drie keer kort achter elkaar op de schouders van klager. Beklaagde [beklaagde 1] sloeg met de wapenstok twee keer op de benen van klager. Klager wist – mede door tussenkomst van omstanders – zijn winkel te bereiken en deed de deur dicht. Beklaagden hebben daarop besloten zich terug te trekken en op assistentie te wachten. Uiteindelijk is klager kort daarop door de wijkagent aangehouden.
Beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Het beklag heeft betrekking op geweldstoepassing door politieambtenaren. Daarbij is het volgende van belang.
Politieambtenaren zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot toepassing van – gepast – geweld. [beklaagde 1] deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zal – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd kunnen worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg kunnen hebben.
Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het met betrekking tot de rechtmatigheid van belang zijnde toetsingskader wordt ([beklaagde 1] de verdere strafrechtelijke en mensenrechtelijke regels) gevonden in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (in het bijzonder: artikel 1). Aan het gebruik van geweldsmiddelen gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
Uit de Ambtsinstructie volgt – voor zover hier van belang – dat het gebruik van pepperspray slechts is geoorloofd om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding, voorgeleiding of andere vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken.
Het gebruik van de wapenstok is niet nader geregeld in de Ambtsinstructie.
Het rapport “Verantwoord politiegeweld” van de Nationale Ombudsman bevat evenwel een aantal aanbevelingen voor de politiepraktijk in dit verband, onder andere:
a.
Gedrag van de verdachte: de mate van verzet is van invloed op de mate waarop geweld is gerechtvaardigd;
b.
Niet willen meewerkenaan de aanhouding (zoals weglopen) ondanks bevel/vordering (indien aan de orde) en waarschuwing, (licht) fysiek geweld, zoals vastpakken, duwen;
c.
Fysiek verzet bij aanhouding(bijvoorbeeld door bewegende armen, losrukken), (licht) fysiek geweld, zoals vastpakken, duwen en eventueel naar de grond werken afhankelijk van de mate van verzet en als een minder ingrijpend midden niet mogelijk is;
d.
Hevig fysiek verzetgericht tegen politieambtenaren (bijvoorbeeld duwen, slaan, schoppen),
(zwaarder) fysiek geweld zoals een stomp in de maag, het gebruik van wapenstok of pepperspray, de inzet van de politiehond en eventueel vuurwapengebruik.
De overwegingen van het hof
Ten aanzien van klager [klager]
Uit de hiervoor weergegeven omstandigheden volgt dat klager in de loop van de gebeurtenissen op 26 januari 2021 bij voortduring heeft geweigerd de bevelen van beklaagden – die zich kenbaar hadden gemaakt als politieambtenaren – op te volgen, tegenover hen een dreigende houding heeft aangenomen en zich heeft getracht te onttrekken aan zijn (rechtmatige) aanhouding. Toen beklaagden klager naar de grond wilden brengen om zijn verzet te breken, raakte klager beklaagde [beklaagde 2] met de houten vleeshamer hard op het voorhoofd. Klager betwist de verklaring van beklaagde dat hij dit met opzet deed: doordat beklaagde hem met kracht naar achteren trok, maakte hij in een reflex een beweging met zijn arm. Het hof heeft evenwel op de camerabeelden kunnen waarnemen dat klager een zwaaiende beweging maakte in de richting van beklaagde [beklaagde 2], die naar de uiterlijke verschijningsvorm door deze kon worden opgevat als een bewuste en gerichte klap.
Het hof is van oordeel dat, in aanmerking genomen het aanhoudende verzet van klager, als ook gelet op de hectische en dreigende situatie – mede veroorzaakt door klaagster en andere omstanders – beklaagden geweld tegen klager mochten aanwenden, teneinde hem te kunnen aanhouden en de voorwerpen die zij hadden aangemerkt als slagwapens veilig te stellen.
Het gebruik van pepperspray door beide beklaagden acht het hof rechtmatig, nu klager zich wederom met geweld had onttrokken aan de aanhouding. Derhalve was sprake van een situatie als bedoeld in de Ambtsinstructie en de in het rapport van de Nationale Ombudsman beschreven aanbevelingen. Ook het gebruik van de wapenstok door beide beklaagden past binnen deze aanbevelingen; er was sprake van een onveilige situatie en klager bleef ook tijdens en na het gebruik van dit verzetsmiddel verzet bieden en weigeren de voorwerpen los te laten.
Dat voorafgaand aan het gebruik van de geweldsmiddelen tegen klager geen (expliciete) waarschuwing is gegeven, is gelet op de snel escalerende omstandigheden niet onbegrijpelijk.
Ten aanzien van klaagster [klaagster]
Klaagster heeft getracht de aanhouding van klager – haar vader – te belemmeren, naar haar zeggen om hem te beschermen tegen beklaagden. Klaagster is op het moment dat beklaagden klager buiten de winkel probeerden te overreden de voorwerpen neer te leggen, op zeer korte afstand achter hen aangelopen. Beklaagde [beklaagde 1] heeft verklaard dat de sfeer op dat moment al grimmig begon te worden, omdat omstanders zich met de situatie begonnen te bemoeien. Hij heeft toen (naar achteren) één klap met de wapenstok gegeven tegen de persoon die het dichtstbij stond, om afstand te creëren. Die persoon bleek klaagster te zijn. Het hof acht het geven van deze klap, ook na het bekijken van de camerabeelden, onder de geschetste omstandigheden en gelet op het doel daarvan, rechtmatig. Nu beklaagde op dat moment geen ander doeltreffend middel ter beschikking stond om de omstanders op afstand te houden is het gebruik van de wapenstok als redelijk aan te merken. Dat beklaagde geen voorafgaande waarschuwing heeft gegeven, terwijl dat in deze situatie wel was aangewezen, maakt zijn handelen niet strafrechtelijk verwijtbaar.
Conclusie
In het licht van deze feiten en omstandigheden verwacht het hof dat de strafrechter aan wie deze zaak bij geval van een strafrechtelijke vervolging zou worden voorgelegd, tot het oordeel zal komen dat het toegepaste geweld de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet heeft overschreden. Het hof acht aannemelijk dat in de geschetste omstandigheden de beklaagden redelijkerwijs konden oordelen dat zij de uitoefening van hun politietaak niet op een andere, minder ingrijpende wijze konden uitoefenen.
Er zijn geen aanknopingspunten voor nader onderzoek dat mogelijk tot een ander oordeel kan leiden.
Het hof begrijpt dat klager en klaagster zich door de gebeurtenissen in emotionele toestand bevonden en dat het gebruikte geweld door hen als fors is ervaren. Desalniettemin is het zich (met geweld) verzetten tegen een rechtmatig optredende politie een strafbaar feit, waartegen in het belang van de openbare orde mag en doorgaans ook moet worden opgetreden.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
16 juni 2022 door mrs. A.R.O. Mooy, voorzitter, F.A. Hartsuiker en W.S. Ludwig, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier.