ECLI:NL:GHAMS:2022:3895

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
23-001424-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk binnendringen en diefstal op een schip te Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was beschuldigd van wederrechtelijk binnendringen en diefstal. De verdachte, geboren in 1972 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was niet verschenen tijdens de zitting. De advocaat van de verdachte voerde aan dat de verdachte niet door de rechthebbende was gevorderd om het schip te verlaten, wat volgens hem een voorwaarde was voor de bewezenverklaring van het wederrechtelijk binnendringen. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat het enkel binnendringen van het schip al strafbaar was, ongeacht of de rechthebbende de verdachte had gesommeerd om te vertrekken. De verdachte had het schip betreden door een hek te beklimmen en een deur te openen, wat duidde op wederrechtelijk handelen.

Ten aanzien van de diefstal, die plaatsvond op 9 april 2020, werd de verdachte beschuldigd van het wegnemen van koper en elektriciteitskabels. De raadsman voerde aan dat er geen sprake was van diefstal in vereniging, omdat er geen nauwe samenwerking was bewezen. Het hof sprak de verdachte gedeeltelijk vrij van het medeplegen, maar oordeelde dat de diefstal wel degelijk bewezen was. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte in zaak A zou worden vrijgesproken, wat het hof volgde. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest, en het hof hield rekening met de recidive en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

proces-verbaal terechtzitting
GERECHTSHOF AMSTERDAM
zittingsplaats Amsterdam
datum arrest 23 september 2022
parketnummer 23-001424-21
datum vonnis eerste aanleg 28 juli 2020
parketnummer 10-019895-20 (zaak A), 10-098775-20 (zaak B)
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, enkelvoudige kamer, op 23 september 2022.
Tegenwoordig:
mr. R.D. van Heffen raadsheer,
en mr. C.T. Snellenberg griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. A. Hendriks, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, gedagvaard als:
[verdachte]
geboren [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat te Rotterdam, die desgevraagd verklaart door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
De raadsheer deelt mede dat de dagvaarding volgens de regelen der kunst is betekend op het adres van het kantoor van de raadsman op de [adres 1] en tevens aan het openbaar ministerie. De verdachte zit niet gedetineerd.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De raadsman, die namens de verdachte hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. hij zegt dat het hoger beroep is gericht tegen de bewezenverklaring en de strafmaat.
De raadsheer geeft een samenvatting van de inhoud van de stukken van de zaak, waaronder:
1. Een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 september 2022;
2. De processen-verbaal waarvan in de aantekening mondeling arrest melding is gemaakt;
3. Het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 28 juli 2020.
De raadsman voert het woord in reactie op de door de raadsheer voorgehouden feiten:
Ten aanzien van zaak A acht ik het van belang te zeggen dat ik die buurt ken en het daar ’s avonds een jungle is. Er liggen ‘s avonds soms mensen te slapen in portieken en in januari kan het vriezen. Ik kan me voorstellen dat je dan op een bootje wil slapen. De officier van justitie heeft ook gezegd dat zij zich kon voorstellen dat het koud was die avond.
Ten aanzien van zaak B merk ik op dat ik mijn cliënt al lange tijd ken. Ik ben hem nooit tegengekomen met een Poolse man. Ook zie ik in het dossier geen aanleiding voor de bewezenverklaring van medeplegen.
De raadsman legt pleitaantekeningen over aan het hof
(noot griffier: deze worden in het dossier gevoegd)en verwijst naar de daarin genoemde persoonlijke omstandigheden. De raadsman voert het woord als volgt:
U houdt mij voor dat op de Justitiële Documentatie van mijn cliënt veel feiten staan en hij niet in een goede situatie lijkt te zitten. Hij probeert te overleven. Ik weet niet of hij nog een heroïneverslaving heeft of methadon gebruikt. Hij heeft een ISD-maatregel voor vreemdelingen opgelegd gekregen. Soms kom ik hem op de fiets tegen op straat. Hij verblijft niet rechtmatig in Nederland en wil terug naar zijn land van herkomst, maar dat lukt helaas niet. Mijn cliënt is nu op vrije voeten. Ik heb de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] gisteren gebeld.
De advocaat-generaal leest vordering voor, legt die aan het hof over en voert het woord:
Ik sluit mij aan bij de overwegingen van de politierechter in het vonnis.
Ten aanzien van zaak A meen ik dat er sprake is van wederrechtelijk binnendringen, nu de verdachte tegen de wil dan wel zonder toestemming van de rechthebbende van de boot de boot heeft betreden. Het schip werd afgesloten door grote hekken blijkens pagina 15 van het dossier en de verklaring van de aangever. De verdachte heeft verklaard dat hij daar eerder was geweest en dat het hek open was. Hij heeft verklaard dat hij de klink omlaag deed en het hek toen open ging. De aangever en de verdachte hebben aldus beide verklaard dat de klink naar beneden moest worden getrokken om de deur te openen. Daaruit blijkt dat het voor de verdachte duidelijk had moeten zijn dat zijn binnendringen tegen de wil en zonder de toestemming van de rechthebbende was. Er is concluderend sprake van een strafbaar feit.
Er was geen sprake van overmacht door noodtoestand nu geen sprake was van een concrete noodsituatie voor de verdachte. Hij verkeerde in een verdrietige situatie, maar er waren andere oplossingen mogelijk. Op pagina 15 van het dossier zie ik een schip dat evident van een ander is. Daar kan je niet zomaar verblijven, ook al is het koud. De verdachte is strafbaar.
Ten aanzien van zaak B meen ik dat de bewijsmiddelen in het dossier, te weten het proces-verbaal van de politie, de verklaring van de verdachte, de bewezenverklaring in het vonnis dragen. In het proces-verbaal van de politie is beschreven dat de verdachte zelf heeft gezegd dat hij bezig was met het knippen van koper. Vervolgens vroeg de politie of er meer mensen aanwezig waren en daarop wenkte de verdachte naar een ander, die toen kwam. Dat was een medepleger.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte merk ik op dat er sprake is van meermalen recidive, ook na de veroordeling door de politierechter. Voorts is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing en heeft de verdachte 1 dag in voorarrest doorgebracht. Ik acht de straf die is opgelegd in eerste aanleg passend en geboden.
De raadsman voert het woord tot verdediging. De raadsman doet dit aan de hand van pleitnotities, die door raadsman aan het hof zijn overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt. De raadsman voert in aanvulling daarop het volgende aan:
Ten aanzien van zaak A verzoek ik primair mijn cliënt vrij te spreken. Ik zie op basis van het dossier niet dat dat mijn cliënt is gesommeerd zich aanstonds van de boot te verwijderen. Subsidiair doe ik een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand.
Met betrekking tot de strafmaat merk ik in aanvulling op de pleitaantekeningen op dat mijn cliënt liever niet weer gedetineerd wil zitten. Mijn cliënt weet dat de zaken vandaag worden behandeld, maar kan geen treinkaartje betalen en hij kon niet met mij meerijden.
De advocaat-generaal voert het woord tot repliek:
Ik wijzig mijn standpunt ten aanzien van zaak A. Het vorderen zich aanstonds te verwijderen door de rechthebbende is inderdaad een conditioneel bestandsdeel van het wetsartikel. De verdachte is niet gevorderd het schip te verlaten. Ook al is er sprake van wederrechtelijkheid, er kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen. Ik vorder de vrijspraak van het ten laste gelegde in zaak A.
Gelet op de recidive en ander persoonlijke omstandigheden acht ik een gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen nog steeds passend.
De raadsman voert het woord tot dupliek:
Ik ben het eens met de advocaat-generaal ten aanzien van de vrijspraak in zaak A. Mijn cliënt is niet gesommeerd het schip te verlaten. Ik acht het passend een gevangenisstraf op te leggen voor de duur die mijn cliënt al heeft doorgebracht in voorarrest en voor het overige een voorwaardelijke straf op te leggen.
De raadsman voert het laatste woord namens zijn cliënt en zegt:
Mijn cliënt biedt zijn excuses aan dat hij vandaag niet aanwezig is.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
= = = = = = = = = =
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-019895-20 (zaak A):
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te Rotterdam in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, een schip (daarin gevestigd [restaurant] ) bij een ander, te weten bij [slachtoffer 1] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
Zaak met parketnummer 10-098775-20 (zaak B, gevoegd):
hij op of omstreeks 9 april 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid koper en/of elektriciteitskabels en/of leidingen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een iets andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week met aftrek van voorarrest.

Bewijsoverweging zaak A

De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat de verdachte niet door de rechthebbende is gevorderd zich aanstonds van het schip te verwijderen. Nu aan dit conditionele bestanddeel van de delictsomschrijving niet is voldaan, kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich aangesloten bij het standpunt van de raadsman en heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van zaak A.
Het hof overweegt dat het, gelet op artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht, voor een bewezenverklaring van het wederrechtelijk binnendringen van een lokaal niet vereist is dat de rechthebbende van dat lokaal eerst de binnen dringende persoon vordert zich van deze plaats te verwijderen. Het enkele wederrechtelijk binnentreden van het desbetreffende besloten lokaal is strafbaar. Uit het dossier blijkt dat de verdachte om een hek heen is geklommen en vervolgens een deur heeft geopend om de boot te betreden. Die omstandigheden duiden er, naar het oordeel van het hof, op dat de rechthebbende van de boot niet de bedoeling heeft gehad het betreden van de boot toegankelijk te maken op andere wijze dan via de aanwezige loopplank. Derhalve is het wettig en overtuigend bewezen dat het binnendringen van het lokaal door de verdachte wederrechtelijk was.

Bewijsoverweging en partiële vrijspraak zaak B

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken in zaak B omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de koper eigendom is van de aangever, dan wel omdat de koper een
res nulliusbetreft en daarom geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat geen sprake is van diefstal in vereniging nu niet kan worden bewezen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Het hof spreekt de verdachte partieel, met betrekking tot het medeplegen, vrij en overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt slechts dat de verdachte als reactie op de vraag van een verbalisant of er nog andere personen binnen aanwezig waren, naar iemand heeft gewenkt. Op basis van die omstandigheid en ook niet uit het dossier anderszins, is niet gebleken dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Het hof komt derhalve niet tot een bewezenverklaring van medeplegen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in de zaken A en B ten laste gelegde feiten heeft begaan met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-019895-20 (zaak A):
hij op 23 januari 2020 te Rotterdam in het besloten lokaal, te weten een schip (daarin gevestigd [restaurant] ) bij een ander, te weten bij [slachtoffer 1] , in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
Zaak met parketnummer 10-098775-20 (zaak B, gevoegd):
hij op 9 april 2020 te Rotterdam een hoeveelheid koper en/of elektriciteitskabels en/of leidingen, dat aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Bewijsmiddelen

De in de bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat de ten laste gelegde en bewezen geachte feiten door verdachte zijn begaan.
T.a.v. de zaak met parketnummer 10-019895-20 (zaak A):

1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1700-2020024010-8 van 23 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde dossierpagina’s 11-13).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde bekennende
verklaringvan
de verdachte.
Ik wilde slapen op de boot achter het [plek] . Het was koud, wat moest ik doen. Ik ben er twee keer eerder geweest. Het hek was open en ik kon daar makkelijk naar binnen. Ik deed de klink omlaag en toen ging het hek open. Het was er lekker warm. Ik had geen toestemming om op de boot te zijn.

2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1700-2020024010-1 van 23 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde dossierpagina’s 7-8).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde
verklaringvan
aangever [slachtoffer 1] .
Op donderdag 23 januari 2020 omstreeks 04.00 uur ging het inbraak alarm af van mijn restaurant/boot aan de [adres 2] .
Ik heb van de binnenzijde van het schip live camerabeelden, ik kan deze via mijn telefoon, thuis bekijken.
Via de camerabeelden zag ik dat er een man in mijn schip liep. Ik zag dat hij onder bankjes/tafeltjes aan de voorzijde van het schip ging liggen. Ik heb niemand hiertoe toestemming gegeven en deze man was zeker niet gerechtigd om op mijn boot te zijn.
Het schip is te betreden door middel van 2 loopplanken, deze 2 loopplanken zijn afgesloten door middel van grote en hoge hekken.

3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1700-2020024010-2 van 23 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde dossierpagina’s 14-15).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op donderdag 23 januari 2020, omstreeks 04:04 uur was ik belast met de algehele surveillance. Ik kreeg van het operationeel centrum de opdracht te gaan naar de [adres 2] . Daar zou een inbraakalarm afgegaan zijn op een schip met de naam: [restaurant] . Toen ik ter plaatse kwam zag ik dat het betreffende schip twee toegangswegen (loopplanken) had die afgesloten waren met hekken die op slot waren. Vervolgens ben ik met mijn diensthond om de hekken heen geklommen en voelde ik dat de toegangsdeuren van het schip op slot zaten. Hierna ben ik het dak van het schip op geklommen en ben ik via twee trappen naar beneden het dek opgelopen. Daar kwam ik aan de straatkant een deur tegen die niet op slot was. Ik zag dat er geen braakschade aan de deur zat. Hierna heb ik de ruimte achter deze deur betreden en heb ik daar een onderzoek ingesteld. In de ruimte trof ik een man aan onder een tafel.
De melder was inmiddels ter plaatse gekomen. Deze gaf aan dat hij niemand toestemming had gegeven om op het schip te zijn en dat hij hiervan aangifte wilde doen.
T.a.v. de zaak met parketnummer 10-098775-20 (zaak B, gevoegd):

4. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1700-2020108020-1 van 10 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde dossierpagina’s 5-6).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde
verklaringvan
aangever [slachtoffer 2] .
Ik doe aangifte van diefstal, die plaatsvond op de locatie te [adres 3] op donderdag 9 april 2020.
Ik ben mede eigenaar van " [bedrijf] BV". Wij hebben de opdracht gekregen om het [plek] , gevestigd aan de [adres 3] te slopen. Al het materiaal, zoals ijzer & koper van dat pand is ons eigendom.
Ik heb aan niemand toestemming gegeven voor het weghalen van welk soort materiaal, dat afkomstig is van het [plek] . Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1700-2020108020-12 van 10 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde dossierpagina’s 21-23).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
bevindingen van voornoemde verbalisant:
Ik, verbalisant, kwam op 9 april 2020 ter plaatse bij een bouwterrein gelegen tussen de Schiedamsedijk en de [adres 3]. Ik ben vanuit de richting van de Maasboulevard in de richting van de Blaak
gaan lopen over de [adres 3]. Ter hoogte van een kapotte ruit zag ik dat er een persoon op stond en met zijn handen omhoog ging staan. Ik hoorde dat deze persoon zei: "ik ben alleen maar koper aan het
knippen," of woorden van gelijke strekking.
Deze persoon bleek later volledig te zijn genaamd: [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte]), geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] , [geboorteland] . Ik heb [verdachte] hierop gezegd dat hij naar buiten moest komen en dat hij zijn handen moest laten zien. Ik zag dat hij hieraan voldeed.
Het is mij, verbalisant, ambtshalve bekend dat er regelmatig uit panden die gesloopt worden koper wordt gestolen. Er worden dan leidingen en elektriciteitskabel los geknipt. Vervolgens worden de elektriciteitskabels ontdaan van de mantel zodat alleen de koperen kern over blijft. Deze koperen kern wordt dan verkocht.
Ik heb hierop mijn diensthond de opdracht gegeven om te gaan zoeken. Ik zag dat mijn diensthond meteen het pand binnen ging en liep naar de plek waar een andere aanwezige genaamd [medeverdachte] en [verdachte] zich verstopt hadden. Ik zag dat er een aantal rugtassen stonden. Ik zag dat er op de grond een polsdikke stroomkabel lag met koperen kern. Ik zag dat deze kabel nergens meer aan bevestigd was. Op basis hiervan heb ik tegen mijn collega’s gezegd dat beide personen konden worden aangehouden.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het in zaak A en zaak B ten laste gelegde subsidiair een overmachtsverweer gevoerd en daarbij ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. De raadsman heeft daartoe in zaak A aangevoerd dat de verdachte een dakloze man is die een slaapplek nodig had en het op straat vaak onveilig is en het in januari buiten koud kan zijn. In zaak B heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat de verdachte geld nodig had om te kunnen overleven.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt als volgt. Hoewel het hof oog heeft voor de bedroevende persoonlijke omstandigheden van de verdachte, is het, naar het oordeel van het hof, niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld onder een van buiten komende drang (hetzij van fysieke aard, hetzij van psychische aard) waartegen weerstand redelijkerwijs niet kon en ook niet behoefde te worden gevergd. De verdachte had immers op legale wijze elders een slaapplek kunnen vinden en geld kunnen verdienen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 10-019895-20 bewezenverklaarde levert op:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Het in de zaak met parketnummer 10-098775-20 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een week.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder zaak B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een week. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet de persoon van de verdachte.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest rechtvaardig is gelet op het beginselen van de redelijke en billijke belangenafweging.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 september 2022 eerder terzake van vermogensdelicten en het wederrechtelijk binnentreden van een lokaal veroordeeld. Gelet op de omvangrijke documentatie (welke 36 pagina’s omvat) van de verdachte komt geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 138 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte de onder parketnummer A en parketnummer B ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
De voorzitter geeft aan de raadsman kennis dat de verdachte binnen 14 dagen beroep in cassatie kan instellen tegen dit arrest.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.