ECLI:NL:GHAMS:2022:3942

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
23-003674-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van contante geldbedragen van € 100.000 en € 107.000

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van witwassen van twee geldbedragen van respectievelijk € 100.000 en € 107.000, die op 28 oktober 2015 in Amsterdam werden aangetroffen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders zich schuldig hebben gemaakt aan het verbergen van de herkomst van deze geldbedragen, waarvan werd vermoed dat ze afkomstig waren uit misdrijf. De verdachte heeft verklaard dat het geld afkomstig was uit zijn bedrijf en verhuur van onroerend goed, maar het hof oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende concreet en verifieerbaar waren. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De in beslag genomen geldbedragen zijn verbeurd verklaard, evenals andere voorwerpen die verband hielden met de misdrijven. De zaak benadrukt de strikte eisen voor het bewijs van de herkomst van geldbedragen in witwaszaken en de rol van de verdachte in het aanleveren van verifieerbare verklaringen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003674-17
Datum uitspraak: 13 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-730092-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 september 2019, 8 september 2021 en 30 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 28 oktober 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (van) een of meerdere voorwerp(en),te weten (onder meer):

- een geldbedrag van ongeveer EUR 100.000,-, althans een geldbedrag in een zwarte plastic tas en/of
- een geldbedrag van ongeveer EUR 107.000,-, althans een geldbedrag in een gele doos,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op genoemde voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) was en/of genoemde voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) voorhanden had en/of verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een of meerdere voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

2.hij op of omstreeks 28 oktober 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad,

een hoeveelheid van ongeveer 6565 gram (in de Peugeot) en/of
een hoeveelheid van ongeveer 6960 gram (in de woning op de [adres 2]) van een materiaal bevattende hennep, althans van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Feit 1
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor het witwassen van de geldbedragen van € 100.000,- en € 107.000,-. Daartoe is aangevoerd dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen en de verklaring van de verdachte over de herkomst van de geldbedragen voor het grootste deel niet verifieerbaar is, en niet meer gedaan kan worden dan reeds gedaan is en getracht is te doen. Bovendien is aannemelijk dat het geld verdiend is met de verkoop van drugs.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het witwassen van het geldbedrag van € 107.000,-. De verklaring die de verdachte heeft gegeven voor dit geldbedrag is concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Van de verdachte mag niet meer verwacht worden dan hij gedaan heeft. Het had op de weg van het openbaar ministerie gelegen om onderzoek te doen naar de herkomst van de gelden naar aanleiding van de verklaring van de verdachte.
Oordeel van het hof
Voor een bewezenverklaring van het in de op art. 420bis, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht (Sr) toegesneden tenlastelegging opgenomen onderdeel "afkomstig uit enig misdrijf" is, gelet op doel en strekking van deze wetsbepaling en mede in het licht van de wetsgeschiedenis, niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Wel is voor een veroordeling ter zake van art. 420bis Sr vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband gelegd kan worden met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Het hof stelt het volgende vast.
Op 28 oktober 2015 wordt een observatie uitgevoerd, waarbij wordt geconstateerd dat de verdachte uit de richting van de woning gelegen aan de [adres 2] komt lopen, naar een Peugeot loopt en daarin een grote rode shoppertas zet. In deze shoppertas zat een zwarte zak met daarin 1.379 gram cannabis.
Op diezelfde dag is de woning van de verdachte, gelegen aan de [adres 2], doorzocht. In de werkkamer is op een bureau een gele doos aangetroffen met daarin een geldbedrag van in totaal
€ 107.000,-, bestaande uit 1540 biljetten van € 50,-, 280 biljetten van € 100,- en 10 biljetten van € 200,-. Dit geldbedrag was met elastieken gebundeld in 8 bundels. Ook is toen 6960 gram hennep in de woning aangetroffen.
Het is algemeen bekend dat in het criminele circuit gebruik wordt gemaakt van coupures met een hoge waarde terwijl dergelijke coupures in het legale betalingsverkeer nagenoeg niet worden gebruikt.
Gelet op genoemde omstandigheden is het vermoeden gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag van € 107.000,- van misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft voor het eerst een verklaring gegeven over de herkomst van dit geldbedrag tijdens de terechtzitting in eerste aanleg op 27 september 2017. De verdachte heeft ten overstaan van de politie noch ten overstaan van de rechter-commissaris op 30 oktober 2015 een verklaring afgelegd over de herkomst van
ditgeldbedrag van € 107.000,-. Het hof betrekt ook het moment waarop de verdachte een verklaring heeft afgelegd bij de beoordeling van de aannemelijkheid van die verklaring.
Inkomsten uit bedrijf
De verdachte heeft onder meer verklaard dat hij inkomsten met zijn bedrijf heeft gegenereerd in 2013, 2014 en 2015 en dat hij daarvan privé en zakelijk contant geld voorhanden had.
De verdachte heeft een eenmanszaak genaamd [eenmanszaak]. In 2013 en 2014 heeft [eenmanszaak] werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1] B.V., in 2015 niet. [1] De betalingen voor de werkzaamheden in 2013 en 2014 zijn telkens via de bank overgemaakt op de bankrekening ([rekeningnummer]) op naam van de verdachte / [eenmanszaak]. In 2013 is € 76.700,- overgemaakt en in 2014 € 59.500,- op deze bankrekening. Vanaf deze bankrekening vinden geen contante opnames plaats. Er worden in de periode 2013 en 2014 bedragen overgeschreven naar andere bankrekeningen op naam van de verdachte en van zijn partner [naam]. [2] Op deze bankrekeningen wordt in de periode 1 januari 2013 tot en met 28 oktober 2015
€ 140.563,79 gestort en € 81.732,49 opgenomen. [3] Vanaf oktober 2014 wordt geen contant geld meer opgenomen van één van de bankrekeningen.
Gelet op het voorgaande acht het hof het zodanig onwaarschijnlijk dat het contant aangetroffen geldbedrag van € 107.000,- zijn herkomst vindt in de middels de onderneming van de verdachte gegenereerde inkomsten dat daaraan voorbij wordt gegaan.
Extra huurinkomsten en borg
De verdachte heeft verklaard dat uit de verhuur van het pand aan de [adres 3] € 6.800 meer aan huurinkomsten zijn ontvangen dan gerelateerd in de kasopstelling. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij op € 5.600 aan borg uitkomt voor de panden aan de [adres 4] en [adres 1].
Dat de (partner van de) verdachte € 6.800,- meer aan huurinkomsten en € 5.600,- meer aan borg ontving dan opgenomen is in de kasopstelling is op geen enkele wijze onderbouwd. In de kasopstelling wordt uitgegaan van € 800 aan netto inkomsten uit de huur van het pand aan de [adres 3], hetgeen gebaseerd is op de verklaring van [getuige]. [4] Deze verklaring is volgens de verdachte onjuist. Wat er onjuist is aan deze verklaring wordt in het geheel niet duidelijk gemaakt.
Voor wat betreft de borg heeft de verdachte slechts een huurcontract overgelegd van het pand aan de [adres 4]. De huurder van dat pand is gehoord en heeft verklaard dat in contanten € 2.000,- aan borg is betaald. [5] Wat er onjuist is aan deze verklaring of van wie er nog meer borg is verkregen heeft de verdachte niet geconcretiseerd.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, de verklaring van de verdachte dat hij - uit de exploitatie van onroerend goed - over € 12.400,- meer kon beschikken dan gerelateerd in de kasopstelling niet voldoende concreet. De verklaring van de verdachte valt ook niet te rijmen met de verklaringen van de huurders. De verdachte heeft niet aan gegeven wat er onjuist is aan de verklaringen van de huurders en waaruit dat blijkt/waarop dat gebaseerd is. Het hof ziet dan ook geen aanleiding aan de juistheid van die verklaringen te twijfelen. Zonder nadere onderbouwing die ontbreekt is de niet concrete verklaring van de verdachte derhalve ook niet verifieerbaar.
Verkoop Volvo V40 & BMW motor
De verdachte heeft verklaard dat hij een auto, een Volvo V40, en een BMW motor heeft verkocht. Hij heeft tevens verklaard dat hij bezig is met het vinden van de persoon aan wie hij deze auto en motor verkocht heeft.
Het hof constateert dat de verdachte nimmer met nadere stukken is gekomen voor wat betreft deze verkopen. Ook heeft de verdachte geen nadere gegevens verstrekt van de persoon aan wie deze auto en motor verkocht zouden zijn.
De politie heeft nader onderzoek gedaan naar aanleiding van de verklaring van de verdachte. Daaruit blijkt dat een Volvo op naam van de verdachte heeft gestaan van 25 maart 2014 tot dinsdag 09 september 2014. Tevens blijkt dat op 6 september 2014 een Audi met kenteken [kenteken] op naam van de verdachte is komen te staan. Voor deze auto zou volgens [bedrijf 2] B.V. € 13.750 betaald zijn in contanten. [6] Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat aannemelijk is dat de Audi gekocht is met het geldbedrag dat de verdachte ontvangen heeft uit de verkoop van de Volvo.
Gelet op het voorgaande acht het hof het hoogst onwaarschijnlijk dat de verdachte in oktober 2015 over een contant geldbedrag kon beschikken naar aanleiding van (mogelijke) verkopen van een auto en een motor.
Conclusie
De verdachte heeft enkele weinig concrete en amper verifieerbare verklaringen gegeven voor de herkomst van het geldbedrag van € 107.000,- die niet aannemelijk zijn c.q. hoogst onwaarschijnlijk worden geacht. De verdachte is bovendien pas in een laat stadium gaan verklaren en heeft – ondanks toezeggingen op sommige punten – nimmer nadere stukken aangeleverd waarmee nader onderzoek eventueel mogelijk zou zijn, terwijl hij daartoe ruimschoots gelegenheid heeft gehad. Gelet op al het voorgaande – in onderling verband en samenhang beschouwd – en in het bijzonder gelet op de hoogte van de aangetroffen geldbedragen, de wijze waarop deze gebundeld zijn en de coupures die het betreffen, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat het geldbedrag van € 107.000,- uit enig misdrijf afkomstig is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 28 oktober 2015 te Amsterdam zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, voorwerpen, te weten:

- een geldbedrag van ongeveer EUR 100.000,- in een zwarte plastic tas en
- een geldbedrag van ongeveer EUR 107.000,- in een gele doos,
voorhanden gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;

2.hij op 28 oktober 2015 te Amsterdam opzettelijk heeft verstrekt een hoeveelheid van ongeveer 1379 gram van een materiaal betreffende hennep en opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 6960 gram (in de woning op de [adres 2]) van een materiaal bevattende hennep.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Feit 1 – witwassen geldbedrag € 100.000,-
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het bewezenverklaarde strafbaar is. De kwalificatie-uitsluitingsgrond is niet van toepassing op het ten laste gelegde geldbedrag van € 100.000,- nu de zaak niet onder de criteria uit het arrest van de Hoge Raad met ECLI-nummer 2016:2842 valt.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging verzocht ten aanzien van het geldbedrag van
€ 100.000,-. Daartoe is aangevoerd dat het geldbedrag van € 100.000,- onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en dat verdachte dit geldbedrag slechts voorhanden heeft gehad. De raadsman heeft daarbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad met ECLI-nummer 2019:78.
De verdachte heeft op de terechtzitting in eerste aanleg, op 27 september 2017, verklaard dat het geldbedrag bestemd was voor de handel in verdovende middelen, dat het geen winst was, maar een opbrengst en dat hij niet precies weet hoeveel hennep hij voor dit bedrag heeft geleverd, maar dat hij dacht dat het ongeveer 20 kilo was. Daarnaast heeft hij verklaard dat het deels inkoopgeld betreft voor hennep.
Oordeel van het hof
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij dit geldbedrag van coffeeshops heeft gekregen ten behoeve van de inkoop van hennep volstrekt niet aannemelijk, gelet op de hoogte van het bedrag, de wijze waarop het is aangetroffen – mede in vergelijking met de wijze van aantreffen van het geldbedrag van € 107.000,- – en de bewezenverklaring van feit 2. De verklaring van de verdachte wordt derhalve ter zijde geschoven.
De rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de zogeheten kwalificatie-uitsluitingsgrond ziet op het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die ‘onmiddellijk’ uit ‘eigen’ misdrijf afkomstig zijn (HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842 en HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:78).
De Hoge Raad heeft in deze arresten overwogen dat de volgende factoren van belang zijn bij de begrijpelijkheid van de beslissing dat het voorwerp ‘onmiddellijk’ afkomstig is uit ‘eigen’ misdrijf:
( i) naast het tenlastegelegde witwassen is sprake van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde voorwerp, door middel van welk misdrijf de verdachte dat voorwerp kennelijk heeft verworven of voorhanden heeft (bijvoorbeeld de buit van een door de verdachte zelf begaan vermogensmisdrijf), dan wel
(ii) uit de bewijsvoering vloeit rechtstreeks voort dat sprake is van - kort gezegd - het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, dan wel
(iii) de juistheid van hetgeen door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf is in het midden gelaten.
Het hof stelt vast dat (i) en (ii) niet aan de orde zijn en dat de verdediging niet met voldoende concretisering heeft aangevoerd welk concreet misdrijf aan het verwerven van dit geldbedrag ten grondslag ligt. Het hof kan slechts in algemene zin vaststellen dat het samenhangt met de handel in hennep. Dat is onvoldoende om aannemelijk te achten dat de geldbedragen onmiddellijk afkomstig zijn uit een eigen misdrijf van de verdachte.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
witwassen,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden.
De verdediging heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en een taakstraf dan wel een geldboete op te leggen. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte eerder nauwelijks met justitie in aanraking is gekomen, de redelijke termijn is overschreden, hij mantelzorger is voor zijn moeder en een gevangenisstraf direct consequenties heeft voor zijn onderneming.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal
€ 207.000,-. Het witwassen van geld dat uit misdrijf afkomstig is, vormt een bedreiging voor de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde en witwassen draagt bij aan de instandhouding van crimineel gedrag.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het verstrekken en aanwezig hebben van in totaal (afgerond) 8 kg hennep. Een dergelijke hoeveelheid duidt op een handelshoeveelheid. In het algemeen geldt voor verdovende middelen dat zij verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel. Bezit en handel van dergelijke hoeveelheden verdovende middelen gaan niet zelden gepaard met andere, overlast gevende of gevaar zettende criminaliteit. De verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor softdrugs.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof als uitgangspunt genomen hetgeen doorgaans wordt opgelegd voor witwassen van geldbedragen van een dergelijke omvang. Voorts heeft het hof acht geslagen op de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor wat betreft het verstrekken en aanwezig hebben van softdrugs. Daarin wordt voor de aanwezigheid van softdrugs bij een gewicht van 5.000 tot en met 10.000 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden geïndiceerd geacht. Gelet hierop, en gelet op de strafmaat die doorgaans wordt opgelegd bij witwassen van forse geldbedragen, kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte maken dit niet anders.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. De termijn vangt aan op het moment dat hoger beroep is ingesteld. Dat is 18 oktober 2017 gebeurd. Het hof wijst op 13 april 2022 arrest. Daarmee is de redelijke termijn voor de berechting in hoger beroep, waarbij als uitgangspunt geldt dat de behandeling dient te zijn afgerond met een uitspraak binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep, overschreden met twee jaren en zes maanden.
In deze overschrijding ziet het hof aanleiding de hiervoor genoemde straf met 2 maanden te verminderen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. Geldbedrag van € 1.500,- 5072979
3. Geldbedrag van € 107.000,- 5075088
4. Geldbedrag van € 100.000,- 5075090
5. Verpakkingsmateriaal zwart/goud 5073173
6. Zaktelefoon Blackberry 5072907
7. Zaktelefoon Blackberry (porsche design) 5072908
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen geldbedragen van € 1.500,-, € 107.000,- en € 100.000,- alsmede de in beslag genomen telefoons verbeurd zullen worden verklaard.
Het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de geldbedragen van
€ 107.000,- en € 100.000,- die in beslag zijn genomen en nog niet zijn teruggegeven. Zij behoren de verdachte toe. Deze geldbedragen zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het verpakkingsmateriaal en de telefoons, die nog niet zijn teruggegeven behoren aan de verdachte toe. Zij zullen worden verbeurd verklaard aangezien het bewezenverklaarde onder 2 met behulp van die voorwerpen zijn begaan of voorbereid.
Het hof zal de teruggave gelasten van het geldbedrag van € 1.500,-.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1
STK Zaktelefoon (Blackberry)(goednummer 5072907) 1.00 STK Zaktelefoon (Blackberry Porsche design)(goednummer 5072908) 1.00 STK Verpakkingsmateriaal (zwart/goud tas)(goednummer 5073173).
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
100.000 euro (goednummer 5075090) 107.000 euro (goednummer 5075088).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1.500 euro (goednummer 5072979).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. M. Lolkema en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 april 2022.
mr. M. Lolkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Pagina 839-840.
2.Pagina 436.
3.Pagina 843.
4.Pagina 842.
5.Pagina 733 e.v.
6.Pagina 203 van het rapport berekening wederrechtelijke verkregen voordeel.