ECLI:NL:GHAMS:2022:3947

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
23-002167-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling mishandeling met excessief overheidsoptreden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van een slachtoffer op 13 mei 2019 te Amsterdam. De verdediging voerde aan dat er sprake was van excessief overheidsoptreden en dat getuigenverklaringen niet als bewijs mochten worden gebruikt, omdat de verdediging niet in de gelegenheid was gesteld om het ondervragingsrecht uit te oefenen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de politie haar bevoegdheden niet heeft overschreden en dat de verklaringen van de getuigen bruikbaar zijn voor het bewijs. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd, maar kwam tot dezelfde bewezenverklaring. De straf werd aangepast van 14 dagen naar 18 dagen gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De verdachte werd schuldig bevonden aan mishandeling, waarbij het hof de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging nam. De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijk proces en de noodzaak om de rechten van de verdediging te waarborgen, terwijl ook de impact van geweld op slachtoffers en de samenleving wordt erkend.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002167-19
datum uitspraak: 13 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-115422-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1976,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 en 29 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) in het gezicht, in elk geval op het lichaam, te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen, nu het hof weliswaar tot dezelfde bewezenverklaring komt als de rechter in eerste aanleg, maar de bewijsvoering aanpassing behoeft en het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van de strafoplegging, zodat het partieel bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen zou opleveren.

Bespreking van verweren

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte excessief overheidsoptreden heeft ervaren, met name omdat de politie jegens hem een heksenjacht voert, hetgeen misbruik van bevoegdheden oplevert.
De raadsman heeft voorts bepleit de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] niet tot het bewijs te bezigen, nu de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld om het ondervragingsrecht – neergelegd in artikel 6 lid 3 sub d van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) – uit te oefenen. Voor het geval het hof overweegt de verklaringen van voornoemde getuigen in een bewijsconstructie te gebruiken heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan om [slachtoffer] en [getuige] als getuigen te horen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit een overzicht van mutaties van 21 november 2022 blijkt dat de verdachte in de afgelopen jaren veelvuldig met de politie in aanraking is gekomen. Het hof neemt aan, onder meer aan de hand van de door de verdachte overgelegde YouTube filmpjes dat de verdachte die contacten veelal als vervelend heeft ervaren. Evenwel is niet aannemelijk geworden dat de politie in die contacten haar bevoegdheden heeft overschreden of die heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die zijn gegeven. Ook overigens is niet gebleken dat de politie jegens de verdachte een ‘heksenjacht’ voert of sprake is van (ander) excessief overheidsoptreden. In zoverre mist het verweer feitelijke grondslag en wordt het daarom verworpen.
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] bruikbaar voor het bewijs en wijst het voorwaardelijk gedane verzoek af, nu – naar aanleiding van een eerder gedaan onderzoek door de raadsheer-commissaris ten aanzien van voornoemde getuigen – is gebleken dat geen adresgegevens van hen beschikbaar zijn, waardoor het onaannemelijk is dat zij binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord. De bewezenverklaring steunt niet in overwegende mate op de verklaring van [slachtoffer] of van [getuige], aangezien de verklaringen steun vinden in elkaar en in de verklaring van de verdachte waarin hij heeft erkend dat hij de aangever een klap heeft gegeven. Alles overziend overweegt het hof dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Het verweer wordt aldus in alle onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 mei 2019 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] met kracht in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte van 13 mei 2019, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1](doorgenummerde pagina’s 3-5).
Dit proces-verbaal houdt in – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – als de verklaring van de
aangever [slachtoffer]:
Op 13 mei 2019 was ik aan het werk bij het [bedrijf] aan het [adres]. Ik ben daar werkzaam als ober. Op het moment dat ik van binnen naar buiten loop, zie ik dat er een man op ongeveer vijf à zes meter afstand stond. Ik hoorde de man in het Engels tegen mij het volgende schreeuwen: “Waarom vertel je tegen mensen dat ze tegen mij moeten vechten. Waarom zet je mensen op om tegen mensen te zeggen dat ze tegen mij moeten vechten.” Op dat moment zag ik dat de man op stond en in de richting van mij liep. Op het moment dat de man voor mij stond, gaf hij mij direct een klap in mijn gezicht. Het was met de platte hand en met veel kracht. De klap was aan de linker kant van mijn gezicht. Daarna voelde ik pijn aan mijn oor en linkerkant van mijn gezicht.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 13 mei 2019, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2](doorgenummerde pagina’s 6-7).
Dit proces-verbaal houdt in – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – als mededeling van de
verbalisant:
Op 13 mei 2019 verhoorde ik te Amsterdam de getuige: [getuige].
en als de verklaring van
de getuige [getuige]:
Ik ben getuige van de mishandeling van [slachtoffer] (
het hof begrijpt: van de aangever [slachtoffer] op 13 mei 2019). [slachtoffer] en ik zijn beiden werkzaam bij het [bedrijf] op het [adres]. Daar kwam een man naar [slachtoffer] toe lopen. Ik stond bij de ingang van het [bedrijf], [slachtoffer] stond buiten, ik schat op twee tot drie meter van mij af. Toen de man bij [slachtoffer] stond zei hij tegen [slachtoffer]: ‘Why are you telling to other people to fight with me?
De man sloeg [slachtoffer] een keer.
3.
Een proces-verbaal verhoor verdachte van 15 mei 2019, opgemaakt door de rechter commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – als de verklaring van
de verdachte:
Ik heb inderdaad een klap aan die man gegeven die werkt bij het [bedrijf] op het [adres].

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling die plaatsvond op een openbaar terras. Hij heeft het slachtoffer – die op dat terras aan het werk was – geslagen zonder dat daarvoor enige aanleiding bestond. Hij heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien roept een dergelijke geweldsuitbarsting gevoelens van onrust, angst en onveiligheid op bij het slachtoffer en bij derden die hiervan getuigen zijn. Het hof acht het feit dermate ernstig dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 november 2022 is hij eerder voor strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dit mee in het nadeel van de verdachte.
Het hof is, alles overwegend, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen passend is. Het hof houdt daarbij rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, ook vanwege de omstandigheid dat het hof op de dag van uitspraak tevens in een zeer groot aantal andere strafzaken tegen de verdachte arrest wijst, waarbij het aan de verdachte vrijheidsbenemende straffen oplegt.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 6 juni 2019, terwijl het hof arrest wijst op 13 december 2022. Het hof zal om die reden de op te leggen gevangenisstraf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 dagen met aftrek van voorarrest.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. C.N. Dalebout en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov en mr. M. Boelens, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 december 2022.
=========================================================================
[…]