ECLI:NL:GHAMS:2022:3948

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
23-000885-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na overschrijding van de termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2020. De verdachte was veroordeeld in twee gevoegde strafzaken en had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep werd duidelijk dat de verdachte niet tijdig hoger beroep had ingesteld, omdat hij abusievelijk niet aanwezig was bij de zitting in eerste aanleg en zijn raadsvrouw niet de instructies had opgevolgd om hoger beroep in te stellen. De verdachte had, volgens artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering, binnen veertien dagen na het vonnis van 20 februari 2020 hoger beroep moeten instellen, maar dit was pas op 19 maart 2020 gebeurd. Het hof oordeelde dat het verweer van de verdachte niet aannemelijk was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding van de termijn verschoonbaar maakten. Daarom werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de rechters aanwezig waren in de openbare terechtzitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000885-20
datum uitspraak: 28 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-215924-19 en 13-260562-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1976,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres].
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 november 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van de verdachte in het ingestelde hoger beroep, en van het standpunt van de verdachte en zijn raadsman.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is bij vonnis van 20 februari 2020 veroordeeld. Uit de zittingsaantekeningen van de terechtzitting in eerste aanleg is gebleken dat op die zitting een gemachtigd raadsvrouw aanwezig was en dat de verdachte op de hoogte was van de zitting, maar abusievelijk bij het gerechtshof Amsterdam stond, en daarom had laten weten dat de zitting zonder hem verder kon gaan. De verdachte heeft deze gang van zaken ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd.
Bij die stand van zaken had de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 408, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) binnen veertien dagen na 20 februari 2020 hoger beroep moeten instellen. Namens de verdachte is echter pas op 19 maart 2020 hoger beroep ingesteld.
Het hof is van oordeel dat het verweer van de verdachte, inhoudende dat hij zijn raadsvrouw instructies had gegeven om hoger beroep in te stellen maar dat zij dit opzettelijk niet heeft gedaan, niet aannemelijk is geworden. Evenmin is uit het dossier gebleken dat sprake is van een zodanige psychische gesteldheid dan wel van andere bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verschoonbaar doen zijn. Dat het hof in deze strafzaak een artikel 509a Sv beslissing heeft genomen doet daar niet aan af, temeer niet nu de verdachte in eerste aanleg was voorzien van rechtsbijstand.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. C.N. Dalebout en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov en mr. M. Boelens, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 november 2022.