Artikel 152 Sv schrijft voor dat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal opmaken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing, zoals thans gedefinieerd in artikel 132a Sv, is verricht of bevonden. Redelijke uitleg van die bepaling in het licht van de aan een eerlijk proces te stellen eisen brengt het volgende mee. Het staat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren slechts dan vrij het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten ingeval hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun, aan toetsing door de officier van justitie onderworpen, oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing. Ingeval het opmaken van een proces-verbaal achterwege blijft, zal evenwel dienen te worden voorzien in een zodanige verslaglegging van de desbetreffende verrichtingen en bevindingen, dat doeltreffend kan worden gereageerd op een verzoek van de rechter in het eindonderzoek tot nadere verantwoording omtrent dat onderdeel van het opsporingsonderzoek.
De wet verbindt geen rechtsgevolgen aan de niet-naleving van artikel 152 Sv. Het staat derhalve ter beoordeling van de rechter of en zo ja in hoeverre aan de omstandigheid dat het opmaken van proces-verbaal achterwege is gebleven, enig rechtsgevolg dient te worden verbonden.
Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer, [benadeelde], op 15 januari 2018 aangifte heeft gedaan van eenvoudige mishandeling die heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018. In zijn aangifte is opgenomen dat zijn collega samen met de agenten het schadeformulier heeft ingevuld en dat hierop de gegevens van de vermoedelijke dader staan vermeld. In zijn aanvullende verklaring van 29 mei 2018 is opgenomen dat de politie niet ter plaatse was tijdens de mishandeling. Getuige [getuige] is op 2 april 2018 door de politie gehoord. Hij heeft verklaard dat, nadat [benadeelde] was geslagen, mensen hebben gebeld waardoor er ambulance en ook politie kwam. [getuige] heeft uiteindelijk samen met de politie en de man van de bromfiets het schadeformulier ingevuld.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat op het moment van de mishandeling geen agenten ter plaatse waren. Deze agenten hebben na de mishandeling de getuige [getuige] en de verdachte geholpen met het invullen van het schadeformulier. Van hetgeen de getuige en de verdachte de agenten ter plaatse hebben verteld, is geen proces-verbaal opgemaakt. Voor de vraag of de verbaliseringsplicht is geschonden acht het hof van belang dat, voor zover uit het dossier kan worden opgemaakt, de assistentie van de agenten zich kennelijk heeft beperkt tot het invullen van het schadeformulier. De aangifte van mishandeling is vijf dagen na het voorval op 10 januari 2018 door [benadeelde] gedaan. Daardoor is onduidelijk of de agenten die kort na de aanrijding en mishandeling ter plaatse waren zich hadden moeten realiseren dat (direct) nader onderzoek nodig was naar een mishandeling. Verbalisant [verbalisant] heeft op 2 juli 2018 getuige [getuige] telefonisch gehoord en in dit gesprek heeft de getuige verklaard dat hij aan de politie alles heel uitgebreid heeft verteld. Dit kan echter niet worden geverifieerd omdat de namen van de twee agenten die ter plaatse waren niet kunnen worden achterhaald.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof mee dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat sprake is van een schending van de verbaliseringsplicht. Uit het dossier volgt niet dat andere getuigen zijn gehoord dan de getuige [getuige] of dat door de ter plaatse aanwezige agenten enig ander onderzoek is verricht gericht op het nemen van strafvorderlijke beslissingen, zodat in zoverre geen schending van de verbaliseringsplicht worden vastgesteld.