ECLI:NL:GHAMS:2022:403

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
200.303.257/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht van de echtelijke woning en belangenafweging bij echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over het huurrecht van de echtelijke woning na hun echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg de beschikking van de rechtbank Amsterdam aangevochten, waarin de vrouw als huurster van de woning werd aangewezen. De man, die lijdt aan ernstige rugklachten en een bijstandsuitkering ontvangt, betoogt dat hij niet in staat is om een andere woning te vinden en dat de belangen van zijn meerderjarige zoon, die bij hem woont, ook in het geding zijn. De vrouw, die Colombiaanse nationaliteit heeft en in Nederland woont, stelt dat zij door haar psychische en fysieke klachten ook recht heeft op de woning. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de man bij het behoud van de woning zwaarder weegt dan dat van de vrouw. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man huurder van de woning blijft, met ingang van de dag waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.303.257/01
zaaknummer rechtbank: C/13/708189 / FA RK 21-6296
beschikking van de meervoudige kamer van 15 februari 2022 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H. Plantenga te Amsterdam,
en
[de vrouw]
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. van Appia te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 20 oktober 2021 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 24 november 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van de rechtbank van 20 oktober 2021.
2.2
De vrouw heeft op 14 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 14 januari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat. Voor de man is mevrouw E.E.H. Willems opgetreden als tolk in de Spaanse taal;
- de vrouw, bijgestaan door mr. M.J.M. Peeters, waarnemend voor mr. J. van Appia. Voor de vrouw is mevrouw A.M. van de Berg-Barries opgetreden als tolk in de Spaanse taal.
De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.4
Ter zitting heeft het hof mondeling uitspraak gedaan ten aanzien van het door de man verzochte incident de werking van de bestreden beschikking te schorsen, dan wel een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer 200.303.257/02). Het hof heeft de werking van de bestreden beschikking geschorst voor zover deze het huurrecht van de echtelijke woning betreft, totdat is beslist in de hoofdzaak (zaaknummer 200.303.257/01). Deze beslissing is in een proces-verbaal als bedoeld in artikel 30p van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) vastgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn op [in] 2014 te Amsterdam met elkaar gehuwd. De vrouw heeft de Colombiaanse nationaliteit en de man heeft de Spaanse nationaliteit.
3.2
De voormalige echtelijke woning (hierna: de woning) is gelegen aan de [adres] te [postcode] [plaats A] .
3.3
De samenwoning tussen partijen is al geruime tijd geëindigd. De man is in de woning blijven wonen, samen met zijn meerderjarige zoon, [meerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 1999 (hierna: [zoon] ).
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 17 december 2019 is bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning, met bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 4 november 2020 is op verzoek van partijen de echtscheiding uitgesproken en is bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning met ingang van 1 februari 2021. Partijen hadden beiden verzocht om toewijzing van het huurrecht van de woning. De man is tegen deze beschikking in hoger beroep gekomen, uitsluitend voor zover het de toedeling van het huurrecht betreft. De echtscheidingsbeschikking van 4 november 2020 is niet binnen de wettelijke termijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Deze beschikking, inclusief de daarin gegeven beslissing over het huurrecht, heeft daardoor haar kracht verloren. Blijkens het proces-verbaal van mondelinge uitspraak van dit hof van 1 september 2021 is de man daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
3.6
Bij beschikking van 1 juni 2021 van dit hof zijn afgewezen de verzoeken van de vrouw tot wijziging van de beschikking van de rechtbank van 17 december 2019 en primair bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 822 Rv te bepalen dat de vrouw bij uitsluiting van de man gemachtigd is tot het gebruik van de woning en subsidiair de beschikking van de rechtbank van 4 november 2020 alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.7
Bij de in zoverre niet bestreden beschikking van beroep is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is (nog) niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de vrouw met ingang van 1 februari 2021 huurster zal zijn van de woning, met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (het hof begrijpt: met ingang van 1 februari 2022, voor zover de echtscheidingsbeschikking op dat moment is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand). Partijen hadden beiden verzocht om toewijzing van het huurrecht van de woning.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, dat het huurrecht van de woning aan hem zal worden toegewezen.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Vanwege de nationaliteit van partijen heeft deze zaak een zogenaamd internationaal karakter en moet aandacht worden besteed aan de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om het verzoek inhoudelijk te beoordelen en zo ja, op basis van welk nationaal recht. Hoewel in de bestreden beschikking hierover niets is overwogen valt uit de beschikking af te leiden dat de rechtbank van oordeel is dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat op het verzoek Nederlands recht van toepassing is. Dit oordeel staat tussen partijen niet ter discussie en is juist omdat - en dat geldt voor zowel de bevoegdheid als het toepasselijke recht - de woning in Nederland gelegen is.
Huurrecht echtelijke woning
5.2
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub e Rv juncto artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn.
5.3
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte het huurrecht van de woning aan de vrouw heeft toebedeeld, waarbij de rechtbank als doorslaggevende factor in de belangenafweging heeft meegenomen wie van partijen het beste in staat zou zijn op korte termijn alternatieve woonruimte te vinden. De rechtbank heeft daarnaast ten onrechte overwogen dat de man beschikt over een stabiel inkomen en dat hij feitelijk door woonduur en door financiële middelen meer mogelijkheden heeft een woning te bemachtigen dan de vrouw. De man heeft een bijstandsuitkering sinds hij arbeidsongeschikt is. De man heeft getracht in verschillende delen van Amsterdam en in andere plaatsen in de omgeving van Amsterdam een woning te bemachtigen door te reageren op Woningnet, maar hij komt daarvoor niet in aanmerking wegens onvoldoende inschrijfduur. Een kamer huren op de vrije markt is evenmin mogelijk omdat de daarvoor gebruikelijke huren niet zijn op te brengen met zijn inkomen, terwijl bij het huren van een kamer het aanvragen van huurtoeslag niet mogelijk is.
De man betwist voorts dat [zoon] aanspraak maakt op begeleid wonen. [zoon] staat niet op een wachtlijst voor begeleid wonen en komt daar ook niet voor in aanmerking. Het is van belang het verslag van de mentor van [zoon] mee te wegen, inhoudende dat [zoon] begeleiding en rust nodig heeft. De situatie heeft een zeer negatieve invloed op [zoon] en zijn studieresultaten. Voor een Spaanstalige immigrant als [zoon] is het geen eenvoudige opgave het studiemateriaal in zich op te nemen. [zoon] kan de grote belasting die de woningnood met zich brengt er niet bij hebben. De man is bovendien niet in staat om naast zijn eigen woonlasten, wanneer hij noodgedwongen een duurdere huurwoning moet gaan huren (voor zover hij die al kan vinden) nog een bijdrage te leveren in de woonlasten van zijn zoon. [zoon] heeft maar in zeer beperkte mate de mogelijkheid om de man te helpen met het zoeken naar een geschikte woonruimte. Daarbij komt dat de vrouw hulp krijgt van maatschappelijk werk bij het zoeken naar alternatieve woonruimte.
De man heeft last van een ernstige variant van een hernia. De man is nog altijd onder behandeling, gebruikt medicatie en loopt bij de pijnpoli. Ter zitting heeft de man naar voren gebracht dat een operatie niet tot de mogelijkheden behoort en dat hij drie keer per dag morfine neemt tegen de pijn. In de huidige woning zijn aanpassingen gedaan voor hem die aan het herstel van de hernia en het voorkomen van nieuwe rugproblemen moeten bijdragen. Het is niet makkelijk om überhaupt een woning te vinden in de zeer krappe [plaats A] woningmarkt, laat staan een woning die, net als de huidige woning, gelegen is op de begane grond en daardoor toegankelijk is voor de man en waar eventuele aanpassingen mogelijk zijn.
De man is bovendien doorverwezen naar een psycholoog, omdat hij al lange tijd depressieve klachten heeft. De man betwist dat sprake is van psychische problemen bij de vrouw die in doorslaggevende mate de mogelijkheden van de vrouw bij het zoeken naar woonruimte beïnvloeden en die maken dat de vrouw meer recht op of belang zou hebben bij toewijzing van het huurrecht van de woning.
Hoewel de man op basis van de door de vrouw ingediende medische stukken inziet dat haar situatie ernstiger is geworden, meent de man ook dat zij haar medische problemen overdrijft. De man heeft uitvoerig uiteengezet dat de vrouw weliswaar apneu heeft, maar dat zij door het aannemen van een andere lighouding (blijkens de door haar overgelegde medische stukken) aanzienlijk minder last heeft en ook getraind kan worden te slapen zonder het apparaat.
De woning strekt al twee jaar niet meer tot hoofdverblijf van de vrouw. Zij blijkt al twee jaar lang in staat bij anderen te verblijven. De vrouw heeft kinderen die in Nederland wonen en werken. Zij kunnen haar ondersteunen en helpen. De man weet middels familie en kennissen dat de vrouw meestentijds heeft verbleven in een tijdelijke huurwoning. Van een zwervend bestaan is door de vrouw geen bewijs geleverd. De vrouw bezit daarnaast een woning in Colombia waar zij in uiterste nood (tijdelijk) zou kunnen verblijven. De man heeft geen familie in Nederland wonen, waar hij tijdelijk zou kunnen verblijven. Na tijdsverloop van twee jaar zou het bovendien onredelijk zijn te verwachten dat de man alsnog met [zoon] de woning dient te verlaten.
De man bestrijdt de stelling van de vrouw dat zij niet voor een urgentieverklaring in aanmerking kan komen en de man wel. Eerder heeft de vrouw een urgentieverklaring verkregen, omdat de woning waar de man en de vrouw toen verbleven gesloopt zou worden. Dat was geen urgentieverklaring op medische gronden en zou dus niet in de weg staan aan een aanvraag door de vrouw voor een urgentieverklaring op medische gronden, aldus de man.
5.4
De vrouw stelt dat zij steeds op verschillende plekken heeft verbleven. Dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de daklozenopvang, betekent niet dat haar hoppen van de ene plek naar de andere, niet als een zwervend bestaan kan worden gezien en daarvan is volgens de vrouw wel degelijk sprake. Het vele verhuizen valt de vrouw zwaar. De vrouw heeft met ondersteuning van haar dochter geprobeerd via allerlei websites woonruimte te vinden. Het is de vrouw de afgelopen jaren niet gelukt om een zelfstandige woonruimte te bemachtigen. De vrouw heeft geen familie in Nederland waar zij voor permanente woonruimte terecht kan. Ook bij vrienden kan zij slechts voor korte periodes terecht.
De vrouw werkt als schoonmaakster in een restaurant en verdient (bij een volledige werkweek en niet gehinderd door Covid-19 beperkingen) € 900,- netto per maand. Op dit moment heeft de vrouw maar drie dagen per week werk en is haar inkomen dus lager. In zoverre is de man volgens de vrouw beter af door een hoger stabiel inkomen via zijn uitkering op grond van de Participatiewet.
De man heeft op een paar pagina’s van Woningnet na, geen enkel bewijs aangeleverd dat hij nergens terecht kan. Zo had het, naar de mening van de vrouw, op zijn weg gelegen om verder te zoeken, bijvoorbeeld door zich voor ondersteuning tot een buurtteam van de gemeente te wenden, of door actief te zoeken op andere websites. In het verleden heeft de vrouw een urgentieverklaring gekregen waarmee destijds de echtelijke woning is bemachtigd. Daarom kan de vrouw niet opnieuw een urgentieverklaring aanvragen. Voor de man zou dat wel mogelijk zijn.
De behandelaars van de vrouw constateren dat deze wijze van leven maakt dat de vrouw niet kan werken aan haar herstel, waarbij sprake is van slaapapneu en ernstige psychische klachten. De vrouw is door het verblijf bij steeds anderen achteruit gegaan in haar gezondheidssituatie. Ook kampt de vrouw inmiddels met fybromyalgie. Zij is momenteel onder behandeling bij twee psychologen, onder meer vanwege een angststoornis, maar vanwege haar huidige, onzekere, situatie, waarin zij geen eigen woonruimte heeft, komen de behandelaars niet verder. Eerst moet de vrouw een eigen woonplek hebben. Doordat zij vanwege de verhuizingen niet continu gebruik kan maken van haar hulpmiddelen voor haar apneu, is ze bovendien erg moe. Vanwege haar apneu en in zwaardere mate de psychische problematiek is het voor de vrouw niet mogelijk om een woning te delen.
Naar de mening van de vrouw kan, zelfs als de rechtbank ten onrechte uit de stukken zou hebben afgeleid dat er voor [zoon] een mogelijkheid is tot begeleid wonen, van [zoon] worden verwacht dat hij stappen naar zelfstandigheid zal zetten. Niet valt in te zien waarin [zoon] verschilt van andere buitenlandse studenten die hier komen studeren en de taal in het begin evenmin machtig zijn. Ook deze studenten moeten zich zien te redden - net als langdurig in Nederland wonende studenten - op de krappe woningmarkt. Daarbij komt dat op geen enkele wijze is gebleken dat [zoon] via de onderwijsinstelling niet de benodigde ondersteuning kan krijgen om zelfstandige woonruimte te vinden, aldus de vrouw.
5.5
Het hof overweegt als volgt. De afweging van de belangen is complex. Beide partijen hebben belang bij toewijzing van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning. Na afweging van de wederzijdse belangen van partijen is het hof van oordeel dat het belang van de man bij verkrijging van het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Voor beide partijen zorgt de huidige onzekere woonsituatie voor psychische klachten. Ten aanzien van zijn rugproblemen heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn klachten dusdanig ernstig zijn dat continu zware pijnmedicatie noodzakelijk is en dat alleen een woning op de begane grond (of met een lift) voor hem toegankelijk en geschikt is. De vrouw is niet alleen aangewezen op dergelijke woningen. Voor haar zou ook een per trap bereikbare woning geschikt zijn. De man heeft onbetwist gesteld dat hij niet kan worden geopereerd aan zijn rugklachten, waardoor deze klachten niet op korte termijn verholpen kunnen worden. In de huidige woningmarkt is het voor beide partijen zeer lastig gebleken om zelfstandige woonruimte te vinden. Zij hebben beiden een beperkte financiële armslag en zijn daarom in hoge mate aangewezen op een sociale huurwoning. Beide partijen hebben geen urgentie aangevraagd en onduidelijk is of zij, of een van hen, daarvoor in aanmerking zou komen. Dat de man een langere woonduur heeft dan de vrouw, maakt niet dat hij op korte termijn wel in aanmerking kan komen voor een sociale huurwoning.
Hoewel de vrouw al circa twee jaar geleden de woning heeft verlaten, is het haar niet gelukt permanente huisvesting te vinden. Wel heeft zij naar zeggen steeds kennissen en familie bereid gevonden haar telkens voor kortere periodes onderdak te verlenen. Van de man is niet gebleken dat hij in Nederland familie heeft waarbij hij terecht kan of dat hij vrienden of kennissen heeft die hem zouden kunnen helpen bij het verschaffen van onderdak. Hoewel het voor het hof duidelijk is dat de huidige situatie voor de vrouw zorgt voor ernstige psychische problemen, acht het hof de kans reëel dat de situatie van de man op nog nijpender wordt dan de vrouw als hij de woning zou moeten verlaten.
Daarbij komt dat [zoon] nog bij de man woont. Het hof ziet, ondanks dat [zoon] (jong)meerderjarig is, aanleiding ook daarmee rekening te houden, te meer omdat partijen ook in het verleden met z’n drieën een gezin hebben gevormd. Onvoldoende gebleken is dat [zoon] op korte termijn in aanmerking zou komen voor eigen woonruimte. In de huidige woningmarkt is het ook voor jongvolwassenen (veel) lastiger dan voorheen om woonruimte te bemachtigen. Het is daarom gebruikelijker geworden voor jongvolwassenen om langer bij hun ouders te blijven wonen. Het hof beschouwt de belangen van [zoon] vanwege zijn meerderjarigheid niet als zelfstandig belang, maar ziet in het voorgaande wel aanleiding om de familieband die verantwoordelijkheid voor elkaar meebrengt, mee te wegen.
Het hof zal dan ook de bestreden beschikking vernietigen en bepalen dat de man huurder zal zijn van de echtelijke woning. Het hof zal deze beslissing, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover het de beslissing over het huurrecht betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning, gelegen aan de [adres] te [postcode] [plaats A] , met ingang van heden, doch niet eerder dan de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 15 februari 2022 in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Baardewijk.