Uitspraak
1.Het beklag
[beklaagde](hierna: beklaagde) ter zake van valsheid in geschrift.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van een aangifte van klaagster tegen beklaagde wegens valsheid in geschrift. Klaagster had op 30 oktober 2020 aangifte gedaan, omdat beklaagde de geboorte van hun zoon had aangegeven bij de gemeente zonder haar toestemming. Klaagster stelde dat beklaagde een brief had vervalst waarin stond dat zij toestemming gaf voor de erkenning van hun zoon. De rechtbank Noord-Holland had eerder de erkenning van beklaagde nietig verklaard, maar later had beklaagde vervangende toestemming gekregen om zijn zoon te erkennen.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klaagster haar beklag toegelicht, terwijl beklaagde, bijgestaan door zijn advocaat, verzocht om afwijzing van het beklag. De advocaat-generaal heeft aanvankelijk geopperd dat vervolging op zijn plaats zou zijn, maar heeft haar standpunt later herzien en geconcludeerd dat het beklag afgewezen moest worden.
Het hof heeft beoordeeld of er voldoende aanwijzingen waren voor een veroordeling van beklaagde en of er maatschappelijk belang was bij strafvervolging. Hoewel het hof aannemelijk achtte dat de strafrechter tot een veroordeling zou kunnen komen, oordeelde het hof dat vervolging in deze specifieke omstandigheden onvoldoende maatschappelijk belang diende. De erkenning van de zoon was inmiddels ongedaan gemaakt in een civielrechtelijke procedure en beklaagde had zijn zoon alsnog erkend. Daarom heeft het hof het beklag ongegrond verklaard en afgewezen.