ECLI:NL:GHAMS:2022:729

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
K21/230288
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag valsheid in geschrift en strafvervolging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van een aangifte van klaagster tegen beklaagde wegens valsheid in geschrift. Klaagster had op 30 oktober 2020 aangifte gedaan, omdat beklaagde de geboorte van hun zoon had aangegeven bij de gemeente zonder haar toestemming. Klaagster stelde dat beklaagde een brief had vervalst waarin stond dat zij toestemming gaf voor de erkenning van hun zoon. De rechtbank Noord-Holland had eerder de erkenning van beklaagde nietig verklaard, maar later had beklaagde vervangende toestemming gekregen om zijn zoon te erkennen.

Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klaagster haar beklag toegelicht, terwijl beklaagde, bijgestaan door zijn advocaat, verzocht om afwijzing van het beklag. De advocaat-generaal heeft aanvankelijk geopperd dat vervolging op zijn plaats zou zijn, maar heeft haar standpunt later herzien en geconcludeerd dat het beklag afgewezen moest worden.

Het hof heeft beoordeeld of er voldoende aanwijzingen waren voor een veroordeling van beklaagde en of er maatschappelijk belang was bij strafvervolging. Hoewel het hof aannemelijk achtte dat de strafrechter tot een veroordeling zou kunnen komen, oordeelde het hof dat vervolging in deze specifieke omstandigheden onvoldoende maatschappelijk belang diende. De erkenning van de zoon was inmiddels ongedaan gemaakt in een civielrechtelijke procedure en beklaagde had zijn zoon alsnog erkend. Daarom heeft het hof het beklag ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K21/230288
Beschikking op het beklag van:
[klaagster],
wonende te [plaats],
klaagster.

1.Het beklag

Het hof heeft op 15 juli 2021 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde](hierna: beklaagde) ter zake van valsheid in geschrift.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 29 november 2021 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland van 11 oktober 2021;
- de op 25 januari 2022 door het hof ontvangen e-mail met bijlagen van de gemachtigde van beklaagde.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klaagster in de gelegenheid gesteld op 16 december 2021 het beklag toe te lichten. Klaagster is in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft het hof beklaagde in de gelegenheid gesteld op 27 januari 2022 te worden gehoord. Beklaagde is, daarbij bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. D.J.P. van Omme, advocaat te Amsterdam, in raadkamer verschenen en heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. Na de toelichting door klaagster op 16 december 2021 heeft de advocaat-generaal als voorlopig standpunt ingenomen dat de beklaagde dient te worden vervolgd. Na de toelichting door beklaagde en zijn gemachtigde heeft de advocaat-generaal op 27 januari 2022 haar standpunt herzien en geconcludeerd dat het beklag dient te worden afgewezen.

5.De beoordeling van het beklag

Klaagster heeft op 30 oktober 2020 aangifte gedaan tegen beklaagde wegens valsheid in geschrift.
Uit de beschikbare stukken komt het volgende naar voren.
Op [geboortedag] 2020 is de tweede zoon van klaagster en beklaagde geboren, genaamd [naam] (hierna te noemen: [naam]). Omdat de relatie tussen klaagster en beklaagde op dat moment niet goed verliep, wilde klaagster niet dat beklaagde zijn zoon zou erkennen of het gezag over zijn zoon zou krijgen.
Beklaagde heeft de geboorte van [naam] op [datum] 2020 bij de gemeente [gemeente] aangegeven. Klaagster had haar paspoort hiertoe meegegeven. Ze heeft van tevoren aan beklaagde medegedeeld dat zij geen toestemming aan hem gaf om [naam] te erkennen. Beklaagde is hierop naar het gemeentehuis gegaan. Hij heeft de geboorte van [naam] aangegeven en daarnaast een briefje ingeleverd waarop stond dat klaagster aan beklaagde toestemming gaf om [naam] te erkennen. Volgens klaagster heeft zij dit briefje niet geschreven en is het door beklaagde vervalst.
Bij beschikking van 26 mei 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland op verzoek van de officier van justitie de door beklaagde op [datum] 2020 verrichte erkenning van [naam] nietig verklaard en doorhaling gelast van betreffende latere vermelding, behorende bij de geboorteakte van [naam]. Daartegen is geen rechtsmiddel ingesteld.
Op 8 september 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland aan beklaagde vervangende toestemming gegeven tot erkenning van [naam].
Uit het feitenrelaas van de beklaagde volgt dat hij zijn zoon inmiddels heeft erkend en met klaagster het gezamenlijk gezag over hem heeft verkregen.
Het beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
De overwegingen van het hof
Gelet op aanwijzingen in het dossier, waaronder de aangifte en de brief die gebruikt is door beklaagde bij de erkenning van [naam] op [geboortedag] 2020, is het aannemelijk dat de strafrechter in deze zaak tot een veroordeling zou kunnen komen voor valsheid in geschrift.
In dat geval zou beklaagde misbruik hebben gemaakt van het vertrouwen dat klaagster in hem stelde, terwijl zij zich als kraamvrouw in een kwetsbare positie bevond. Bovendien is het van groot belang dat de overheid kan vertrouwen op de juistheid van documenten zoals gebruikt in deze zaak. In beginsel zou er daarom alle reden zijn om deze zaak aan de strafrechter voor te leggen. Het hof ziet echter toch grond om het beklag af te wijzen, omdat vervolging in de specifieke omstandigheden van deze zaak onvoldoende maatschappelijk belang dient. De erkenning op basis van het briefje dat valselijk door beklaagde zou zijn opgesteld, is inmiddels ongedaan gemaakt in een civielrechtelijke procedure. Beklaagde heeft daarna [naam] alsnog als zijn zoon erkend, met behulp van vervangende toestemming van de rechtbank. Strafvervolging heeft daarom naar het oordeel van het hof onvoldoende toegevoegde waarde.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 8 maart 2022 door mrs. N. van der Wijngaart, voorzitter, C.N. Dalebout en M.J. Dubelaar, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. K. van der Togt, griffier, en bij afwezigheid van de voorzitter en de griffier ondertekend door de oudste raadsheer.