In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van een poging tot woninginbraak in vereniging en schuldheling. De tenlastelegging omvatte twee zaken: zaak A betreft de poging tot woninginbraak op 30 augustus 2018, waarbij de verdachte samen met een ander een ruit van een woning heeft vernield en geprobeerd heeft in de woning binnen te komen. Zaak B betreft de verwerving van een fotocamera op 27 december 2019, waarvan de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf was verkregen.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in zaak A primair en in zaak B subsidiair schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte is vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten in zaak B. Het hof heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de positieve veranderingen in het leven van de verdachte, zoals het hebben van een baan en de zorg voor zijn moeder. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat in zijn nadeel is meegewogen.
De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, maar het hof heeft besloten om een taakstraf op te leggen van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis. Tevens heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de feiten in deze zaak voorafgaand aan de proeftijd zijn gepleegd. Het arrest is uitgesproken op een openbare terechtzitting.