ECLI:NL:GHAMS:2022:733

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
23-002304-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woninginbraak in vereniging en schuldheling met oplegging van taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van een poging tot woninginbraak in vereniging en schuldheling. De tenlastelegging omvatte twee zaken: zaak A betreft de poging tot woninginbraak op 30 augustus 2018, waarbij de verdachte samen met een ander een ruit van een woning heeft vernield en geprobeerd heeft in de woning binnen te komen. Zaak B betreft de verwerving van een fotocamera op 27 december 2019, waarvan de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf was verkregen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in zaak A primair en in zaak B subsidiair schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte is vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten in zaak B. Het hof heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de positieve veranderingen in het leven van de verdachte, zoals het hebben van een baan en de zorg voor zijn moeder. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat in zijn nadeel is meegewogen.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, maar het hof heeft besloten om een taakstraf op te leggen van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis. Tevens heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de feiten in deze zaak voorafgaand aan de proeftijd zijn gepleegd. Het arrest is uitgesproken op een openbare terechtzitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002304-21
datum uitspraak: 1 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 september 2020 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-120829-20 (hierna:
zaak A) en 13-043005-20 (hierna:
zaak B), alsmede
18-920152-17 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 februari 2022.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A:
primairhij op of omstreeks 30 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming in/uit een woning ([adres 2]) enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, naar voornoemde woning is/zijn toegegaan, waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader een ruit behorende bij voornoemde woning hebben vernield en/of (vervolgens) voornoemde woning is/zijn binnengegaan en/of geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 30 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit behorende bij een woning aan de [adres 2], in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd door voornoemde ruit (met een voorwerp) in te slaan;
Zaak B:
primairhij, op of omstreeks 27 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (foto)camera, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiairhij, op of omstreeks 27 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed, te weten een (foto)camera heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak B primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A primair en in zaak B subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
primairhij op 30 augustus 2018 te Amsterdam gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om door middel van braak uit een woning ([adres 2]) enig goed, dat toebehoorde aan [slachtoffer 1], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, naar voornoemde woning zijn toegegaan, waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader een ruit behorende bij voornoemde woning hebben vernield en (vervolgens) voornoemde woning is binnengegaan en/of geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B:
subsidiairhij, op 27 december 2019 te Amsterdam, een goed, te weten een fotocamera voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen in zaak A primair en in zaak B subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A primair en in zaak B subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het in zaak B subsidiair bewezenverklaarde levert op:
schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A primair en in zaak B subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A primair en in zaak B subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A primair en in zaak B subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft zij gevorderd dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 18-920152-17.
De raadsman heeft eveneens verzocht een taakstraf op te leggen, maar wel een lagere taakstraf dan de taakstraf die de advocaat-generaal heeft gevorderd. Hij heeft hiertoe gewezen op de positieve lijn die zijn cliënt heeft ingezet en op het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is. Voorts heeft hij in navolging van de advocaat-generaal verzocht dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
18-920152-17.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak in vereniging gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd en aan schuldheling. Het eerste feit is zeer ernstig. Bewoners zijn
’s nachts minder alert en een nachtelijke diefstal in een woning – ook nog eens door meer personen – heeft een buitengewoon bedreigend en gevaarlijk karakter. De braak maakt bovendien dat niet de gelegenheid de dief maakte, maar dat de verdachte en zijn mededader zich de gelegenheid om te stelen zelf verschaften. Het tweede feit is eveneens ernstig. De verdachte heeft geprofiteerd van het door een ander begaan misdrijf waarmee de fotocamera is verkregen, waardoor misdrijven als diefstal en verduistering ten onrechte blijven lonen. In beide gevallen heeft de verdachte zich laten leiden door financieel gewin ten koste van de belangen van anderen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Daar staat tegenover dat het hof de houding van de verdachte op de terechtzitting oprecht vindt; hij neemt verantwoordelijkheid voor de feiten die hij heeft begaan en spaart zichzelf niet. Het hof ziet dan ook, evenals de raadsman, dat de verdachte ten positieve veranderd is. Zo heeft hij een baan, draagt hij de zorg voor zijn moeder en onderhoudt hij haar en zijn zus. Om die redenen ziet het hof af van de oplegging van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf, welke strafmodaliteit op zich passend en geboden is gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 januari 2022 is hij eerder ter zake van (poging tot) gekwalificeerde diefstal en heling onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in het nadeel van de verdachte meeweegt.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 57, 63, 311 en 417bis Sr.

Vordering tenuitvoerlegging

Het hof zal het openbaar ministerie in haar vordering tot tenuitvoerlegging van het ten aanzien van de bij dat vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 11 december 2019, parketnummer 18-920152-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden niet-ontvankelijk verklaren, nu de feiten in zaak A en zaak B zijn gepleegd voorafgaand aan de in voornoemde zaak lopende proeftijd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak B primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A primair en in zaak B subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A primair en in zaak B subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 18-920152-17.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. A.R.O. Mooy en mr. H.A.G. Nijman, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 februari 2022.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.