ECLI:NL:GHAMS:2022:815

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
23-000434-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Protestactie tegen het overheidsbeleid ter bestrijding van het Covid-19-virus met openlijke geweldpleging en niet voldoen aan een bevel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een protestactie op 24 januari 2021 op het Museumplein in Amsterdam, waar geweld werd gepleegd tegen politieambtenaren en -voertuigen. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en het niet voldoen aan een noodbevel van de burgemeester. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen aanwezig was tijdens de gewelddadige demonstratie, maar ook actief bijdroeg aan het geweld door onder andere stenen naar politievoertuigen te gooien en zich niet te verwijderen na een vordering van de politie. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf op van vijf weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld tegen de politie en het belang van het handhaven van de openbare orde, vooral in het kader van de Covid-19-maatregelen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000434-21
datum uitspraak: 17 maart 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-023604-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op een of meer tijdstip(pen) of omstreeks 24 januari 2021 te Amsterdam, op of aan de openbare weg(en), het Museumplein en/of het Concertgebouwplein, in elk geval op of aan de/een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en/of goederen, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (vanuit een (grote) groep)
maken van (een) armgeb(a)r(en) en/of opsteken van de middelvinger in de richting van één of meerdere politieagent(en) en/of, aanvallen/uitdagen van en/of indringen op/tegen één of meer politieagent(en) (die in linie stonden) en/of,
(met kracht) duwen en/of slaan (al dan niet met een voorwerp) en/of stompen en/of trappen tegen/op/in de richting van het hoofd en/of lichaam en/of helm en/of schild van (een) politieambtena(a)r(en) en/of, (met kracht) slaan en/of trappen tegen/op/in de richting van (een) politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en) en/of, (met kracht) slaan en/of trappen en/of duwen en/of trekken tegen en/of aan straatmeubilair en/of,
(telkens) (met kracht), naar, althans in de richting van één of meer politieagent(en) en/of politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en), gooien van/met
(een) ste(e)n(en), althans op (een) ste(e)n(en) gelijkend voorwerp(en) en/of,
(een) (de(e)l(en) van) stoeptegel(s) en/of straatste(e)n(en) en/of,
(een) stalen voorwerp(en) en/of,
(een) reclame- en/of verkeersbord(en) en/of,
(een) fiets(en) en/of,
(een) fles(sen) en/of,
(zwaar) vuurwerk en/of,
een bouwhek blok en/of,
(een) voorwerp(en);
2.
hij, op of omstreeks 24 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een (nood)bevel van de Burgemeester, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, gegeven door of namens de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte, zich toen en aldaar niet (op eerste vordering) verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, (te weten onder andere de van Baerlestraat en/of de Paulus Potterstraat) nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en/of haar omgeving.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich overeenkomstig zijn pleitnota op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 1 partieel en van feit 2 volledig moet worden vrijgesproken.
Wat betreft het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman onder punt 21 tot en met 24 van de pleitnota aangegeven van welke gedragingen de verdachte (partieel) moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij geen steen heeft gegooid, maar een ei.
Wat betreft het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het noodbevel onrechtmatig was gegeven, omdat het in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit: uit het dossier blijkt onvoldoende waarom de burgemeester niet kon volstaan met de bevoegdheden die zij had op grond van artikel 7 van de Wet openbare manifestaties (WOM). Daarnaast is het noodbevel tegenover de verdachte niet in werking is getreden omdat dit bevel niet behoorlijk aan hem bekend is gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
Op 24 januari 2021 vond op het Museumplein in Amsterdam een protestactie plaats tegen het door de overheid gevoerde beleid ter bestrijding van het Covid-19-virus. Tijdens deze protestactie is door een grote groep mensen geweld uitgeoefend. Dit geweld bestond onder andere uit het slaan en trappen van politieambtenaren en tegen politievoertuigen. Ook zijn er stenen, zwaar vuurwerk en andere voorwerpen naar politieambtenaren en politievoertuigen en -dieren gegooid. Omdat en nadat de situatie
– kort gezegd – escaleerde heeft de burgemeester van Amsterdam op 24 januari 2021 om circa 14:40 uur een noodbevel afgegeven.
Ten aanzien van feit 2: niet voldoen aan noodbevel
Uit de overwegingen die ten grondslag zijn gelegd aan het noodbevel volgt onder meer het volgende. De Amsterdamse driehoek (dat wil zeggen: politie, burgemeester en officier van justitie) heeft na de ongeregeldheden bij de eerdere demonstratie op het Museumplein op 17 januari 2021 gecommuniceerd opnieuw op te zullen treden tegen spontane, niet bij het bevoegd gezag aangemelde demonstraties. Desondanks is er op 24 januari 2021 rond 13:45 uur wederom (en onaangekondigd) een demonstratie gestart op het Museumplein, waarbij men zich onvoldoende hield aan de anderhalve meter afstand-regel en waarbij demonstranten zich provocerend opstelden tegenover de politie. Wegens ernstige vrees voor wanordelijkheden en gevaar voor de volksgezondheid heeft de burgemeester de demonstratie op grond van artikel 7 WOM ontbonden en demonstranten rond 14:00 uur bij monde van de politie opdracht gegeven uiteen te gaan. Vervolgens bleek, aldus het noodbevel, dat:
“•
De politie op dat moment constateerde dat er nog honderden mensen op weg waren naar het Museumplein;
• De demonstranten herhaaldelijke waarschuwingen en vorderingen van de politie om de demonstratie te beëindigen uiteen te gaan negeren;
• Dat deze herhaaldelijke vorderingen van de politie, doormiddel van aanspreken en omroepen, luid en duidelijk kenbaar zijn gemaakt aan de aanwezigen;
• Er concrete signalen zijn van meegedragen wapens en zwaar vuurwerk, etc., die hebben geleid tot het instellen van een Veiligheidsrisicogebied op het Museumplein op 24 januari 2021. Tijdens preventief fouilleren zijn ook daadwerkelijk wapens en zwaar vuurwerk aangetroffen;
• Er concrete waarnemingen zijn van risicogroepen die eerder hebben opgeroepen tot openlijke geweldpleging op 24 januari 2021, te Museumplein
De burgemeester is toen van oordeel geweest dat het WOM-bevel ontoereikend was om een adequaat veiligheidsniveau te kunnen garanderen en heeft om circa 14:40 uur een noodbevel afgegeven op grond van artikel 175 Gemeentewet. Op basis van dit noodbevel dienden aanwezigen op het Museumplein zich op eerste aanzegging van de politie te verwijderen van het Museumplein en de omgeving van het Museumplein, aanwijzingen van de politie op te volgen, middelen die kunnen worden ingezet bij verzet in te leveren bij de politie en identificatie niet te bemoeilijken.
Gezien het feit dat de demonstratie, ondanks het afgegeven WOM-bevel, bleef voortduren, het aantal demonstranten toenam en sprake was van een situatie waarin zowel de demonstranten als de politieagenten gevaar liepen, is geenszins gebleken dat het noodbevel niet voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en om die reden onrechtmatig zou zijn. In zoverre wordt het verweer van de raadsman ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde verworpen.
Dat het noodbevel tegenover de verdachte niet in werking is getreden omdat dit bevel niet behoorlijk aan hem bekend is gemaakt, zoals de raadsman heeft betoogd, acht het hof onaannemelijk. Uit het dossier volgt dat de vordering bij herhaling en op verschillende manieren kenbaar is gemaakt: door middel van een dakmegafoon, een
sound commanderdie onder een drone bevestigd was en tekst op (ongeveer tien) matrixborden. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard: “Ik had van de politie de opdracht gekregen om weg te gaan”. Het moet dan ook glashelder zijn geweest voor de verdachte dat de politie ook hem ertoe trachtte te bewegen daar weg te gaan.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat de verdachte op de hoogte was van de vordering het Museumplein te verlaten. In plaats van aan die vordering gehoor te geven heeft de verdachte met een voorwerp naar een politievoertuig gegooid. Vervolgens heeft de verdachte zich wederom niet verwijderd uit de omgeving van het Museumplein. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte niet alleen op de hoogte was van de vordering maar eveneens dat hij daaraan opzettelijk geen gehoor heeft gegeven. Het verweer van de raadsman dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, wordt dan ook verworpen.
Het hof acht evenwel niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met betrekking tot het opzettelijk niet voldoen aan het gegeven noodbevel. Om deze reden zal de verdachte van het tenlastegelegde medeplegen worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1: openlijke geweldpleging
De verdachte was op 24 januari 2021 aanwezig in de omgeving van het Museumplein in Amsterdam op een moment waarop veel en grof geweld tegen politieambtenaren en politievoertuigen werd of was uitgeoefend en een noodbevel van kracht was, op grond waarvan van de aanwezigen was gevorderd die omgeving te verlaten. Door zijn voortdurende aanwezigheid heeft hij bijgedragen aan een getalsmatige versterking van een menigte waar vanuit – kort gezegd – geweld werd uitgeoefend. Bovendien heeft de verdachte – toen de politie de groep betogers probeerde te verdrijven – juist de confrontatie gezocht door zijn middelvinger op te steken in de richting van één of meerdere politieagenten en met een steen in de richting van (een) politievoertuig(en) te gooien. Ook heeft de verdachte, zo blijkt uit de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde videobeelden, samen met anderen in de richting van politievoertuigen fietsen op de weg gegooid, waardoor de doorgang voor die politievoertuigen werd bemoeilijkt. De verdachte heeft hiermee niet alleen zelf geweld uitgeoefend, maar door die handelingen ook bijgedragen aan (de versterking van) de sfeer waarin werd aangemoedigd over te gaan tot verzet tegen het overheidsgezag en tot het uitoefenen van geweld.
De verklaring van de verdachte dat hij niet met een steen heeft gegooid maar louter met een ei, acht het hof niet aannemelijk. Verbalisant [verbalisant] heeft gezien dat de verdachte een lichtkleurige steen met kracht in de richting van een herkenbaar politievoertuig gooide en gehoord dat deze steen met een harde klap tegen het voertuig kwam. Op aanwijzen van [verbalisant] is de verdachte, die onder meer werd herkend op basis van zijn jas, hierna aangehouden. Het hof ziet geen reden aan de waarnemingen van deze verbalisant, die hij heeft opgeschreven in een ambtsedig proces-verbaal, te twijfelen. Ten overvloede merkt het hof op dat de verdachte zichzelf op de ter terechtzitting getoonde videobeelden herkent en zijn heldergekleurde jas duidelijk opvalt tussen de andere, voornamelijk donker geklede personen, wat te minder aanleiding geeft te twijfelen aan de waarnemingen van [verbalisant]. Daar komt bij dat de verdachte tot aan de terechtzitting in hoger beroep van 3 maart 2022 steeds heeft ontkend überhaupt iets te hebben gegooid.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte niet alleen zelf geweld heeft gepleegd, maar ook aan – kort gezegd – het door anderen dan de verdachte gepleegde geweld een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Het hof komt daarom tot de hierna vermelde bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, op 24 januari 2021 te Amsterdam, op een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en goederen, welk geweld bestond uit het vanuit een (grote) groep
opsteken van de middelvinger in de richting van één of meerdere politieagenten en
met kracht naar één of meer politieagenten en politievoertuigen gooien van
stenen, althans op stenen gelijkende voorwerpen en,
straatstenen en,
fietsen en,
een fles;
2.
hij, op 24 januari 2021 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 Gemeentewet, te weten een noodbevel van de Burgemeester, gegeven door de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte, zich toen en aldaar niet op eerste vordering verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, te weten de Van Baerlestraat, nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en haar omgeving.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft zich, ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde, op het standpunt gesteld dat het opsteken van een middelvinger in de richting van een politieagent niet kan worden aangemerkt als openlijke geweldpleging, zodat de verdachte in zoverre moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof is, zoals ook hiervoor is overwogen, van oordeel dat het opsteken van een middelvinger naar politieagenten in de onderhavige zaak kan worden gezien als een handeling waarmee de verdachte heeft bijgedragen aan (de versterking van) de sfeer waarin werd aangemoedigd over te gaan tot verzet tegen het overheidsgezag en tot het uitoefenen van geweld. Het beroep op deze strafuitsluitingsgrond wordt aldus verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten
aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in het veiligheidsrisicogebied Museumplein.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft primair verzocht, indien het hof tot een veroordeling komt, een voorwaardelijke straf op te leggen en in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de drie weken die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag, er geen gevaar is voor herhaling en hij geen relevante antecedenten op zijn uittreksel Justitiële Documentatie heeft staan. Subsidiair, als het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van méér dan 3 weken oplegt, heeft de raadsman verzocht een reclasseringsrapport inzake de verdachte op te laten maken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 24 januari 2021 vond op het Museumplein in Amsterdam een protestactie plaats tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus. Nederland was op dat moment, net als de rest van de wereld, al geruime tijd in de greep van dat virus. De gevolgen van het Covid-19-virus waren toen en ook nadien groot en voelbaar in de hele samenleving. Het ging daarbij niet alleen om de medische gevolgen voor degenen die het virus hebben opgelopen, maar ook om andere maatschappelijke gevolgen. Zo zijn ziekenhuizen overbelast (geweest) wat tot afschalen van de reguliere zorg heeft geleid en tot uitstel van operaties. De ernst van het virus en de noodzaak de ziekenhuizen te ontlasten, hebben geleid tot beleid van de overheid dat ingrijpend is en soms de persoonlijke levenssfeer van burgers in zeer sterke mate raakt. Niet iedereen was en is het eens met het gevoerde beleid. De gevoelde onvrede is op verschillende wijzen geuit. Daarvoor is ook ruimte binnen een democratische rechtsorde, mits de daarvoor geldende regels in acht worden genomen. De manier waarop enkele honderden betogers, en andere mensen die zich bij hen hebben gevoegd, hun onvrede op 24 januari 2021 op het Museumplein in Amsterdam hebben geuit, gaat echter de perken – van wat binnen een democratische rechtsorde toelaatbaar is – ver te buiten. Hun gedrag was volstrekt onacceptabel. Tegen politieambtenaren, onder wie met name ME’ers, is zeer grof geweld uitgeoefend. Politieambtenaren zijn geslagen, geschopt en bekogeld met stenen en zwaar vuurwerk. Ook politievoertuigen hebben het flink moeten ontgelden. Omdat een grote groep personen weigerde gehoor te geven aan de vordering het Museumplein en omgeving te verlaten en volhardde in het geweld, zijn uiteindelijk waterwerpers ingezet en zijn charges door de ME uitgevoerd. Het door relschoppers uitgeoefende geweld heeft bij veel burgers, onder wie velen die zich ten volle inzetten om in het belang van de gehele samenleving het Covid-19-virus te bestrijden, geleid tot gevoelens van ontzetting.
De verdachte was één van de personen op het Museumplein. Hij is daar gebleven ondanks een onmiskenbare vordering zich van het Museumplein te verwijderen, op een moment dat er al sprake was van fors geweld. Zijn aanwezigheid droeg bij aan een getalsmatige versterking van de groep van waaruit geweld werd gepleegd en hij heeft door het zoeken van de confrontatie met de ME de sfeer versterkt waarin werd aangemoedigd over te gaan tot verzet tegen het overheidsgezag en tot het uitoefenen van geweld. Bovendien heeft de verdachte ook zelf geweldshandelingen gepleegd, waarbij het gooien met een steen tegen een politievoertuig het meest ernstig is. De overige door hemzelf gepleegde geweldshandelingen zijn van geringere ernst. Door zijn handelen heeft hij bijgedragen aan de geweldsspiraal gericht tegen de politie en haar materieel en de daarmee gepaard gaande verstoring van de openbare orde en er blijk van gegeven lak te hebben aan (bevelen van) het bevoegd gezag.
Op grond van de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging tegen personen een taakstraf voor de duur van 120 uren gehanteerd, welk uitgangspunt bij geweld tegen de politie kan worden verdubbeld. Het hof is van oordeel dat dit oriëntatiepunt in de hiervoor geschetste, bijzondere omstandigheden geen recht doet aan de ernst van hetgeen heeft plaatsgevonden en aan de bijdrage van de verdachte daaraan. Daarbij heeft het hof ook gekeken naar de straffen die zijn opgelegd in zaken waarin het ging om – kort gezegd – soortgelijk Covid-19-gerelateerd geweld.
De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten zijn dusdanig dat een forse straf ter vergelding passend en geboden is. Het hof vindt het bovendien vanuit het oogpunt van (speciale en generale) preventie van belang dat een krachtig signaal wordt gegeven dat het op deze gewelddadige wijze uiten van onvrede over het door de overheid gevoerde beleid ter bestrijding van het Covid-19 virus, volstrekt ontoelaatbaar is. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur in beginsel op zijn plaats is.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof evenwel aanleiding een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. De verdachte heeft drie weken in voorarrest doorgebracht vanwege de bewezenverklaarde feiten. Die detentie heeft volgens de raadsman een diepe indruk op hem gemaakt. De verdachte heeft bovendien de zorg voor drie minderjarige kinderen. Het hof acht het niet wenselijk dat deze zorg wordt belemmerd doordat de verdachte een gevangenisstraf krijgt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk deel langer is dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof acht wel van belang dat de verdachte ervan wordt weerhouden in de toekomst opnieuw op een vergelijkbare wijze te handelen zodat het een deels voorwaardelijke straf zal opleggen met een proeftijd van twee jaren. Voor het opleggen van een locatieverbod als bijzondere voorwaarde ziet het hof, anders dan de politierechter, thans geen aanleiding.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 141 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. R.D. van Heffen en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 maart 2022.
=========================================================================
[…]