ECLI:NL:GHAMS:2022:846

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
23-000857-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake vernieling, beschadiging en poging tot diefstal

Dit arrest betreft het hoger beroep van een verdachte die was veroordeeld voor vernieling, beschadiging en poging tot diefstal. De zaak is ontstaan uit een incident op 12 februari 2020 te Hoorn, waar de verdachte opzettelijk twee ramen van het politiebureau heeft vernield en een personenauto heeft beschadigd. Tevens heeft hij geld en sleutels weggenomen uit een kliniek. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging heeft gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en heeft de tenlastelegging grotendeels bewezen verklaard. De verdachte is strafbaar bevonden en het hof heeft de straf verlaagd tot 74 uren taakstraf, subsidiair 37 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding aan het Politiebureau Hoorn en een benadeelde partij voor de geleden schade. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte verplicht tot schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000857-21
datum uitspraak: 22 maart 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-088150-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2022.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. hij, op of omstreeks 12 februari 2020 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk twee ramen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Politie Noord-Holland toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2. hij, op of omstreeks 12 februari 2020 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, althans voertuig, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3. hij in of omstreeks de periode van 10 februari 2020 tot en met 11 februari 2020 te Hoorn, enveloppen met daarin geld (53 euro), althans geld, en/of een of meerdere sleutels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [kliniek], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 12 februari 2020 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk twee ramen, die aan Politie Noord-Holland toebehoorden, heeft vernield;
2. hij op 12 februari 2020 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, die aan [benadeelde] toebehoorde, heeft beschadigd;
3. hij op 10 februari 2020 te Hoorn, geld (53 euro) en sleutels, die toebehoorden aan [kliniek], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat onvoldoende vaststaat dat de door de verdachte gegooide stenen op de auto van [benadeelde] zijn terechtgekomen en dat de aan diens auto geconstateerde schade daarvan het gevolg is. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er meer voertuigen vlak bij de toegangsdeur van het politiebureau stonden en dat de camerabeelden geen uitsluitsel geven over waar de door de verdachte gegooide, op de gevel van het politiebureau afgeketste, stenen terecht kwamen. Er is teveel ruis ten aanzien van het oorzakelijk verband tussen de handelingen van de verdachte en de schade, aldus de raadsman.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de door de verdachte gegooide stenen de auto van
[benadeelde] hebben beschadigd en leidt dit af uit de inhoud van de bewijsmiddelen – die bij een eventueel beroep in cassatie bij dit arrest zullen worden gevoegd. Het hof verwerpt dit verweer.
Ten aanzien van feit 3
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte heeft ontkend dat hij iets heeft meegenomen uit de kliniek, dat het vreemd zou zijn dat de verdachte zichzelf meldt bij de politie, maar dan niet zou zeggen dat hij iets heeft meegenomen, en dat het niet past bij het karakter van de verdachte om uit berekening te ontkennen dat hij iets heeft meegenomen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte geld en sleutels heeft meegenomen uit de [kliniek]. Het hof neemt de aangifte hierbij als uitgangspunt. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan deze – gedetailleerde – aangifte, die op meerdere punten wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Er is voorts geen enkel aanknopingspunt dat de vermiste voorwerpen door een ander dan de verdachte zijn weggenomen. Het hof verwerpt dit verweer.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte wilde zich aangeven voor een twee dagen eerder door hem gepleegde inbraak, waarbij zijn schoensporen waarschijnlijk achter waren gebleven. Omdat het bureau op dat moment gesloten was, en de verdachte boos op de politie was, heeft hij de aandacht getrokken door stenen tegen de ruiten van het politiebureau te gooien. Daardoor zijn twee ruiten gesneuveld en, door het afketsen van die stenen, heeft hij ook een voor het politiebureau geplaatste personenauto beschadigd. Uit deze feiten blijkt dat de verdachte op die momenten slechts oog had voor zijn eigen behoeften en frustraties, en zich geen rekenschap heeft gegeven van de schade en overlast die hieruit voor anderen ontstond.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 22 februari 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor onder andere vermogensdelicten. Ten tijde van de thans bewezen-verklaarde feiten was de laatste veroordeling van de verdachte in 2015, zodat het hof dit bij het bepalen van de op te leggen straf niet in het nadeel van de verdachte mee zal wegen.
Naar het oordeel van het hof is oplegging van dezelfde straf als door de politierechter opgelegd in beginsel gerechtvaardigd. Het hof zal echter een lagere straf opleggen dan de politierechter, omdat een gedeelte van dertien dagen van de vervangende hechtenis van die straf inmiddels ten uitvoer is gelegd. Het openbaar ministerie is er ten onrechte van uitgegaan dat het vonnis waarvan beroep reeds onherroepelijk was geworden, zodat een gedeelte van de straf al is geëxecuteerd. Omdat deze dagen niet voor verrekening via het bepaalde in art. 27 Sr in aanmerking komen, nu geen sprake was van voorarrest zal het hof dit ten gunste van de verdachte bij de straftoemeting betrekken..
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een taakstraf voor de duur van vierenzeventig uren, subsidiair zevenendertig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Het hof zal voorts bepalen dat deze straf geheel voorwaardelijk wordt opgelegd omdat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk heeft gemaakt zijn leven in toenemende mate op orde te hebben, en het hof dit niet wil doorkruisen, mede gelet op het belang van de maatschappij bij het voorkomen van recidive.

Vordering van de benadeelde partij Politiebureau Hoorn

Politiebureau Hoorn heeft zich als benadeelde partij in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.009,56. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering. De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade en een schadevergoedingsmaatregel opleggen, op de hierna te noemen wijze, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

heeft zich als benadeelde partij in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 450,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 210,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijk toewijzing van de vordering, tot een bedrag van € 150,-. De verdediging heeft de vordering tot dat bedrag niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden ter hoogte van € 150,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat voor toewijzing hiervan nader bewijs noodzakelijk is en onderzoek hiernaar in dit stadium van het strafproces een onevenredige belasting daarvan met zich brengt. In zoverre kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade en een schadevergoedingsmaatregel opleggen, op de hierna te noemen wijze, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
74 (vierenzeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
37 (zevenendertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij Politiebureau Hoorn
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Politiebureau Hoorn ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.009,56 (duizend negen euro en zesenvijftig cent)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Politiebureau Hoorn, ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.009,56 (duizend negen euro en zesenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 februari 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 februari 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. A.M. Koolen – Zwijnenburg en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordig-heid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 maart 2022.
Mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. R.D. van Heffen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]