ECLI:NL:GHAMS:2022:872

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
001012-21 (552a Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift inzake inbeslaggenomen woning op grond van artikel 552a Sv

Op 22 maart 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het klaagschrift was ingediend door klager, die in 1975 geboren is en vertegenwoordigd werd door zijn advocaat, mr. R.D.A. van Boom. Het klaagschrift had betrekking op de inbeslagname van een woning van klager, gelegen aan een specifiek adres. De rechtbank Noord-Holland had het klaagschrift eerder ontvangen op 18 oktober 2021 en doorgezonden naar het hof. Tijdens de openbare behandeling op 8 maart 2022 is de advocaat-generaal gehoord, evenals de raadsvrouw van klager, mr. M.N. Greeven. Klager zelf was niet verschenen.

Het hof heeft de relevante stukken in de strafzaak bekeken en de situatie rondom het beslag op de woning beoordeeld. Klager was eerder onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en had een aanzienlijke schadevergoedingsmaatregel opgelegd gekregen. De advocaat-generaal stelde dat het klaagschrift ongegrond verklaard moest worden, omdat er niet voldaan was aan de voorwaarden voor teruggave van de woning. Er was twijfel over de marktprijs van de woning en de relatie tussen klager en de potentiële kopers.

Het hof oordeelde dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de woning, omdat er geen andere rechthebbende was. Het klaagschrift werd gegrond verklaard voor het beslag op basis van artikel 94 Sv, maar ongegrond voor het beslag op basis van artikel 94a Sv. De beschikking werd onverwijld betekend aan klager.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
rekestnummer: 001012-21 (552a Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-003550-12 (straf)
parketnummer in hoger beroep: 23-002003-21 (ontneming)
Beschikking op het klaagschrift op de voet van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. R.D.A. van Boom,
Kromme Nieuwegracht 92, 3512 HM te Utrecht.

1.Inhoud klaagschriftHet klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag van het na te noemen onroerend goed:

- de woning van klager gelegen aan het [adres].

2.2. ProcesgangHet klaagschrift is op 18 oktober 2021 ingekomen bij de rechtbank Noord-Holland en daarna doorgezonden naar het hof.

Op 1 maart 2022 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het openbaar ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken in de strafzaak onder bovengenoemd parketnummer en heeft de advocaat-generaal en waarnemend de raadsvrouw van klager, mr. M.N. Greeven, advocaat te Utrecht, op 8 maart 2022 ter gelegenheid van de openbare behandeling van het klaagschrift in raadkamer gehoord. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

3.3. Beoordeling

Het beslag in de ontnemingszaak met voormeld parketnummer is onder klager gelegd op grond van de artikelen 94 en 94a Sv.
Klager is in de strafzaak met voormeld parketnummer door het hof op 6 november 2014 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest ter zake van – kort gezegd – het meerdere keren overtreden van de Opiumwet, wederspannigheid en het meermalen medeplegen van diefstal door middel van verbreking. In eerste aanleg is klager in een procedure tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tevens veroordeeld tot de betaling aan de Staat van € 511.878,45. Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Namens klager is teruggave aan klager bepleit van de inbeslaggenomen woning en aangevoerd dat het openbaar ministerie geen strafvorderlijk belang (meer) heeft bij de voortdurende beslaglegging. De notaris heeft aan het openbaar ministerie te kennen gegeven dat de koopprijs van de woning (voor zover bekend) niet voldoende is om de hypothecaire vordering volledig te voldoen, wat als gevolg heeft dat er geen gelden beschikbaar zijn om te verdelen onder de beslagleggers.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond verklaard dient te worden. Er is niet voldaan aan twee belangrijke voorwaarden, namelijk dat een reële marktprijs voor de woning wordt betaald en dat kan worden vastgesteld dat er geen relatie bestaat tussen de koper en de verkoper. Voor zover de lage verkoopprijs te maken heeft met de staat van de woning, dan wordt tegengeworpen dat klager zelf – ondanks het beslag – schade aan de fundering van de woning heeft aangebracht door de een vloer uit de woning te verwijderen en daaronder een groot gat te graven voor een kelder. Daarnaast bestaat er een relatie tussen klager en de potentiële kopers, nu de personen aan wie klager zijn woning wenst te verkopen aan klager leningen hebben verstrekt. De ‘kopers’ zien kennelijk zo mogelijkheden om het door hun uitgeleende geld terug te krijgen. Niet valt uit te sluiten dat de woning na herstel aanzienlijk meer waard zal zijn dan de huidige taxatie en dat die overwaarde dan in de handen komt van betrokkene en/of anderen en niet in de handen van de Staat.
Ten aanzien van het beslag op de voet van artikel 94 Sv
Bij het beoordelen van een beklag op grond van art. 94 Sv zijn de volgende maatstaven van belang (HR 20 september 2011, LJN BQ6737):
- verlangt het belang van strafvordering dat het beslag wordt voortgezet? En zo nee (vgl. HR 11 december 2012, LJN BY4870, BY4873, BY4874 en BY4875),
- dan volgt teruggave aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Is een niet-beslagene de klager, dan moet te allen tijde worden getoetst of hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.11).
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het desbetreffende voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen – ook in een zaak betreffende een ander dan de betrokken klager – of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het belang van strafvordering zich tegen teruggave wanneer niet hoogst onwaarschijnlijk is (lees: haast evident is dat dit niet zal gebeuren) dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen (vgl. HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3104 en HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:747).
Naar het oordeel van het hof verzet het belang van strafvordering zich – mede gelet op de thans onherroepelijke veroordeling van klager in de strafzaak met voormeld parketnummer - niet tegen teruggave van de inbeslaggenomen woning en is geen sprake van een ander die redelijkerwijs als rechthebbende van de woning moet worden beschouwd, zodat het beklag dat is gericht tegen het beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv gegrond dient te worden verklaard.
Ten aanzien van het beslag op de voet van artikel 94c Sv
Bij het beoordelen van een beklag op grond van art. 94a Sv zijn de volgende maatstaven van belang:
- Is er ten tijde van de beslissing op het beklag sprake van een verdenking (lees: een redelijk vermoeden van schuld, HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2025) van een misdrijf waarvoor een geldboete kan worden opgelegd van de vierde categorie (in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een schadevergoedingsmaatregel, art. 94a lid 3 Sv) of vijfde categorie (in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een geldboete of ontnemingsmaatregel, respectievelijk art. 94a lid 1 en 2 Sv)?
- Is het hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete of een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen?
In onderhavige zaak is – met uitzondering van onder 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 15-660172-11 - sprake van een onherroepelijke veroordeling van klager van verschillende misdrijven waarvoor een geldboete kan worden opgelegd van de vijfde categorie. Gelet op de inhoud van het dossier, het ontnemingsvonnis van de rechtbank en het verhandelde in raadkamer is het hof van oordeel dat -nu in de ontnemingsprocedure nog niet onherroepelijk is beslist- zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.

4.4. BeslissingHet hof:

Verklaart het klaagschrift – voor zover dat is gericht tegen het beslag dat is gelegd op de voet van artikel 94 Sv – gegrond.
Verklaart het beklag voor het overige – voor zover dat is gericht tegen het beslag op de voet van artikel 94a Sv- ongegrond.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan klager.
Deze beschikking is gegeven door de enkelvoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 22 maart 2022.