ECLI:NL:GHAMS:2022:9

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
23-001856-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en veroordeling voorhanden hebben vuurwapen, munitie en verdovende middelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie en verdovende middelen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het witwassen van een geldbedrag van ongeveer 4.795 euro, omdat niet bewezen kon worden dat dit geld afkomstig was uit enig misdrijf. De verdachte had verklaard dat een deel van het geld afkomstig was van zijn moeder voor de kosten van een begrafenis, en deze verklaring werd bevestigd door zijn moeder. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat het geld uit een misdrijf afkomstig was.

Het hof heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte op 30 april 2020 in Amsterdam een revolver en munitie voorhanden heeft gehad, evenals een hoeveelheid hasjiesj en cocaïne. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meegewogen is in de strafmaat. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn de in beslag genomen voorwerpen, waaronder de revolver en munitie, onttrokken aan het verkeer, terwijl het geldbedrag aan de verdachte werd teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het gerechtshof.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001856-20
datum uitspraak: 4 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-118145-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
thans gedetineerd in [locatie].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 30 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (omgebouwd), van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22 LR, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of twee patro(o)n(en), type loden projectiel, kaliber .221r, voorhanden heeft gehad;

2.hij op of omstreeks 30 april 2020, te Amsterdam, althans in Nederland,

- van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 4.795,00 euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 4.795,00 euro, was, en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 4.795,00 euro, voorhanden heeft gehad en/of
- een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 4.795,00 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 4.795,00 euro, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

3.hij op of omstreeks 30 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 127,41 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

4.hij op of omstreeks 30 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 5,25 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis/420ter van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
De omstandigheden waaronder het geldbedrag onder de verdachte is aangetroffen – de hoogte van het bedrag, contant en in coupures van 50, 20, 10 en 5 euro, in een schoudertasje, terwijl bij de verdachte verder hasj, cocaïne en een weegschaaltje zijn aangetroffen – rechtvaardigen zonder meer het vermoeden dat dit geld een illegale herkomst heeft. In dat geval mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp een legale herkomst heeft.
De verdachte heeft meerdere min of meer eensluidende verklaringen over de herkomst van het geld afgelegd, die er, ten aanzien van een deel van dat geld, in de kern op neer komen dat hij € 3.200,- tot
€ 3.300,- van zijn moeder heeft gekregen teneinde dit bedrag op zijn, verdachtes, rekening te storten om kosten van de begrafenis van zijn oma te betalen. Het door de verdachte geschetste scenario vindt bevestiging in de verklaring die zijn moeder ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd. Nu het openbaar ministerie naar aanleiding van die verklaring geen nadere inspanningen heeft verricht om het scenario van de verdachte te falsifiëren, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het tenlastegelegde geldbedrag ter hoogte van € 3.200,- uit enig misdrijf afkomstig is.
Nu de verdachte ook voor het resterende deel van het tenlastegelegde geldbedrag een verklaring heeft gegeven, welke verklaring ook na nader onderzoek door het openbaar ministerie een legale herkomst van dat geldbedrag niet uitsluit, is niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde geldbedrag heeft witgewassen.
Aldus is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 30 april 2020 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (omgebouwd) van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22 LR en twee patronen, type loden projectiel, kaliber .221r, voorhanden heeft gehad;

3.hij op 30 april 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj);

4.hij op 30 april 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.

Hetgeen onder 1, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben – en bovendien binnen handbereik hebben – van een revolver met daarin bijbehorende munitie. Het staat buiten kijf dat het ongeoorloofde bezit van een geladen vuurwapen onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich brengt vanwege de kans op het gebruik daarvan, met alle mogelijke onomkeerbare gevolgen van dien. Ook heeft de verdachte hasj en cocaïne voorhanden gehad. Deze drugs zijn voor de volksgezondheid schadelijke stoffen en het voorhanden hebben daarvan werkt drugsgerelateerde criminaliteit in de hand.
Daarbij komt dat de verdachte blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 december 2021 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf, en ligt de door de advocaat-generaal voorgestelde strafduur in de rede. Het hof acht het echter van belang de verdachte een stok achter de deur te bieden om zich ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en kiest daarom voor een groter voorwaardelijk deel dan door de advocaat-generaal is voorgesteld. Anders de rechtbank zal het hof daarbij geen bijzondere voorwaarden stellen, nu het hof, mede in het licht van hetgeen de verdachte daarover ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, daarin geen meerwaarde ziet.
Onder voornoemde omstandigheden acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het onder de verdachte aangetroffen weegschaaltje (nr. 10) behoort hem toe. Dit voorwerp is – onder meer – bestemd tot het onder 3 bewezenverklaarde. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof zal de in beslag genomen revolver (nr. 8) en twee stuks munitie (nr. 9) onttrekken aan het verkeer, omdat het onder 1 bewezenverklaarde met betrekking tot deze voorwerpen is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De in beslag genomen munitie (nr. 6) en het pistool (nr. 7), worden op diezelfde gronden onttrokken aan het verkeer.
Het hof gelast de teruggave aan de verdachte van de onder hem in beslag genomen coupures (nr. 1, 2, 3 en 4) met een totaalbedrag van € 4.795,-.
Ten slotte gelast het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven, geldbedrag van € 1.600,- (nr. 5).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Weegschaal (5913730) (nr. 10).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 DV Munitie (5913780) (nr. 6)
  • 1 STK Pistool (5913777, merk: ekol) (nr. 7)
  • 1 STK Revolver (5913677) (nr. 8)
  • 2 STK Munitie (5913683) (nr. 9).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 3.950 EUR (5913708) (nr. 1)
  • 400 EUR (5913709) (nr. 2)
  • 430 EUR (5913712) (nr. 3)
  • 15 EUR (5913714) (nr. 4).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1.600 EUR (5913795) (nr. 5).
Heft op de voorlopige hechtenis met ingang vanhet moment waarop het voorarrest gelijk is aan de duur van de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. V.M.A. Sinnige en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 januari 2022.
Mr. V.M.A. Sinnige en mr. H. Sytema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.