ECLI:NL:GHAMS:2023:1045

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
23-004500-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugshandel met extrapolatie en redelijke termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met drugshandel. De betrokkene, geboren in 1980, was eerder veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en het verkopen van cocaïne. De rechtbank had de betrokkene verplicht tot betaling van € 39.105,34 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In hoger beroep heeft het openbaar ministerie een hogere verplichting van € 43.500,00 gevorderd, gebaseerd op extrapolatie van de drugshandel van de betrokkene van 2012 tot 2016. De verdediging betwistte de betrouwbaarheid van de extrapolatie en stelde dat de betalingsverplichting op € 6.331,51 moest worden vastgesteld, met een korting van 25% vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de verkoop van cocaïne en heeft de berekeningen van het ontnemingsrapport als uitgangspunt genomen. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure erkend en de betalingsverplichting met 10% gematigd. Uiteindelijk heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 39.990,96, waarbij het hof de duur van de gijzeling heeft bepaald op maximaal 799 dagen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004500-19
Datum uitspraak: 4 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-650307-16 tegen de betrokkene:
[verdachte01],
geboren te [naam01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1980,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 43.167,68 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2017 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – de deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van opzettelijk verkopen, afleveren, vervoeren en aanwezig hebben van materiaal bevattende cocaïne.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 28 november 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 39.105,34 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
Het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis van 21 september 2021 in de hoofdzaak bevestigd, behalve ten aanzien van de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde en behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de verbeurdverklaringen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2022, 21 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Standpunten

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling van € 43.500,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daartoe is aangevoerd dat op basis van de verklaringen van afnemers van drugs en de bij de betrokkene aangetroffen dealtelefoon voldoende onderbouwd is dat de betrokkene vanaf 13 juni 2012 betrokken is geweest bij de verkoop van cocaïne. De periode waarop de extrapolatie gebaseerd wordt is vrij ruim en daaruit komt een betrouwbaar beeld naar voren van de deals die in die periode aan de orde zijn geweest. Volgens de advocaat-generaal bevat het dossier voldoende aanwijzingen om het wederrechtelijk voordeel van de betrokkene in de periode van 13 juni 2012 tot
1 januari 2015 te schatten op een derde van het totale voordeel, in de periode van 1 januari 2015 tot
13 juni 2015 op drie elfde van het totale voordeel, en in de periode van 13 juni 2015 tot en met
13 juni 2016 op drie dertiende van het totale voordeel in die periode.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de betalingsverplichting vast te stellen op € 6.331,51. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de periode waarop de extrapolatie wordt gebaseerd te kort is voor het verkrijgen van een representatief beeld van de drugshandel en de inkomsten daaruit, en dus onbetrouwbaar is. De onderzochte periode betreft slechts 41 dagen terwijl de bewezenverklaarde periode 409 dagen beslaat. Een en ander klemt te meer, aldus de raadsvrouw, nu aan de verklaringen van de gebruikers van de cocaïne niet veel waarde kan worden gehecht. Tot slot is aangevoerd dat een korting op de betalingsverplichting van 25 % moet worden toegepast in verband met de forse overschrijding van de redelijke termijn.

Grondslag van de vordering

Bewezenverklaarde verkoop van cocaïne
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2017 veroordeeld voor – voor zover van belang – het deelnemen aan een criminele organisatie samen met vier anderen in de periode
van 1 januari 2015 tot en met 13 juni 2016 en het medeplegen van handelen in een materiaal bevattende cocaïne in diezelfde periode. Het gerechtshof Amsterdam heeft dit vonnis bij arrest van 21 september 2021 voor wat betreft de bewezenverklaring bevestigd.
Andere strafbare feiten
Het hof is van oordeel dat het dossier voldoende aanwijzingen bevat dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de verkoop van cocaïne in de periode voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode, met als begindatum 13 juni 2012.
Bij de betrokkene is tijdens de doorzoeking van zijn verblijfsadres – een woning gelegen aan de [adres02] – een Nokia 1208 aangetroffen. Op deze telefoon, waarvan aannemelijk is dat deze toen al gebruikt werd voor de verkoop van cocaïne, dateert het eerste opgeslagen bericht van
23 juni 2012. [1] Dit vindt steun in de getuigenverklaringen. De getuige [getuige01] herkent de betrokkene ‘heel goed’ als zij met een foto van de betrokkene geconfronteerd wordt en verklaart dat deze vanaf 2010 bij de verkoop betrokken was. [2] Ook de getuige [getuige02] herkent de betrokkene en verklaart op 7 juli 2016 dat hij betrokkene het langst kent, ongeveer acht jaar. [3] De betrokkene heeft deze belastende omstandigheden en verklaringen niet kunnen ontzenuwen, anders dan zijn niet onderbouwde stelling dat hij ergens sinds 2015 heeft deelgenomen aan de verkoop van cocaïne.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Het hof dient te onderzoeken of en welk voordeel de betrokkene door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde feiten en andere strafbare feiten in de periode 13 juni 2012 tot en met 13 juni 2016 heeft genoten.
Het hof neemt de berekeningen van het ontnemingsrapport, dat is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, tot uitgangspunt. [4] Voor zover hiervan wordt afgeweken wordt daar melding van gemaakt.
Extrapolatie
De periode van 3 mei 2016 tot en met 13 juni 2016 is aan de hand van afgeluisterde telefoongesprekken die werden gevoerd door of met het mobiele nummer [telefoonnummer01]
(verder
# [telefoonnummer01]), dat toen gebruikt werd bij de handel in cocaïne, waaraan betrokkene deelnam – nader onderzocht door de politie. Uit dat onderzoek volgt dat in die periode in totaal 318 bestellingen zijn geplaatst waarbij 330 wikkels met telkens 1 gram cocaïne zijn verkocht. [5] In het ontnemingsrapport is vervolgens met de methode van extrapolatie berekend hoeveel wikkels met cocaïne zijn verkocht in de gehele periode.
De verdediging heeft aangevoerd dat de methode van extrapolatie in dit geval als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt gelet op de korte periode op basis waarvan geëxtrapoleerd wordt.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De tapgesprekken in deze relatief lange periode geven een compleet en betrouwbaar beeld van de handel in cocaïne waaraan de betrokkene ook toen deelnam. De pieken en dalen in de verkoop in die periode zijn bovendien, in het voordeel van de betrokkene, uitgemiddeld. Zo was bijvoorbeeld in die periode tweemaal sprake van één verkoop op een dag. Ook 13 juni 2016, de dag dat betrokkene om 07:15 uur is aangehouden, is als volledige dag meegenomen in de berekening. Niet valt in te zien waarom de gehanteerde berekeningsmethode in dit geval een niet representatief of onjuist beeld zou geven van de feitelijke gang van zaken. Dit klemt te meer nu de betrokkene zelf geen inzicht heeft verschaft in zijn activiteiten in deze periode, terwijl hij – gelet op zijn onherroepelijk veroordeling in de strafzaak – toch bij uitstek degene is die het hof hierover had kunnen informeren. De frequentie van de verkoop van cocaïne in de rest van de bewezenverklaarde periode vindt overigens steun in de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer
# [telefoonnummer01] ,in de periode 19 januari 2016 tot en met 19 februari 2016. In die periode zijn meer dan 3000 contactmomenten met deze telefoon geregistreerd (bestaande uit telefoongesprekken dan wel sms-berichten). [6] Ook vindt de frequentie steun in het aantal pogingen van derden om met dit telefoonnummer in contact te komen nadat de telefoon in beslag was genomen, te weten 623 pogingen vanaf 13 juni 2016 tot en met 26 juni 2016, dus ruim 44 pogingen per dag. [7]
Berekening opbrengst verkoop cocaïne
De periode waarover het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt berekend is 13 juni 2012 tot en met 13 juni 2016. Dit is een periode van vier jaar, ofwel 208 weken. Per week zijn – gelet op de onderzochte periode van 3 mei 2016 tot en met 13 juni 2016 – gemiddeld 55 wikkels cocaïne van 1 gram verkocht. De verkoopprijs van een wikkel/gram cocaïne is volgens diverse verklaringen van getuigen al jaren gelijk en bedroeg € 50,00. Dat levert de volgende berekening op:
55 wikkels per week x 208 weken = 11.440 wikkels
11.440 x € 50,00 =
€ 572.000,00
De opbrengst van de verkoop van de drugs in de ontnemingsperiode was derhalve € 572.000,00. Daarvan dienen de kosten van de inkoop van de cocaïne, benzinekosten en overige autokosten en telefoonkosten te worden afgetrokken.
Aftrek kosten
De
inkoopprijsvan 1 gram cocaïne wordt vastgesteld op € 35,00.
11.440 x € 35,00 =
€ 400.400,00
In de periode 3 mei 2016 tot en met 13 juni 2016 zijn 318 bestellingen geplaatst en 330 wikkels geleverd. Dit zijn 53 bestellingen per week. Per bestelling wordt ervan uitgegaan dat 10 kilometer werd gereden en wordt € 0,19 cent per kilometer aan
benzine- en overige autokostenberekend:
53 bestellingen x 10 kilometer x € 0,19 = € 100,70
€ 100,70 x 208 weken =
€ 20.945,60
Evenals de rechtbank zal het hof telefoonkosten in mindering brengen en vaststellen op € 80,00 per maand. 48 x € 80,00- =
€ 3.840,00
De totale kosten bedragen (€ 400.400,00 + € 20.945,60 + € 3.840,00)
€ 425.185,60.
Het hof stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
(€ 572.000,00 - € 425.185,60)
€ 146.814,40.Per dag is de opbrengst (€ 146.814,40 : 4 : 365) afgerond naar
€ 100,56.
Verdeling
De rechter kan, in het geval er meer daders zijn, niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds vaststellen. Dan zal de rechter op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de daders hebben gespeeld of het aantreffen van (neerslag van) het voordeel bij één of meer van hen, moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend. Dat betekent niet dat de rechter, in het geval er meer daders zijn, verplicht is tot een verdeling te komen en evenmin dat pondspondsgewijze toerekening, ingeval de rechter wel tot een verdeling komt, dan op zichzelf het uitgangspunt dient te vormen. De omstandigheden van het geval zijn in deze beslissend. Voor het antwoord op de vraag in hoeverre de rechter tot een nadere motivering van zijn oordeel is gehouden, komt bovendien gewicht toe aan de procesopstelling van de betrokkene.
In navolging van het ontnemingsrapport wordt de periode van vier jaar in drie perioden onderverdeeld aangezien per periode verschillende veroordeelden betrokken zijn geweest bij de verkoop van cocaïne, zij het dat het hof bij de laatste periode afwijkt van de periode als genoemd in het ontnemingsrapport in verband met een afwijkende bewezenverklaarde periode voor één van de veroordeelden.
Periode
Veroordeelden
Aantal dagen
Totale opbrengst
13 juni 2012 tot 1 januari 2015
Betrokkene
[betrokkene01]
[betrokkene02]
932
€ 93.721,92
1 januari 2015 tot 1 augustus 2015
Betrokkene
[betrokkene01]
[betrokkene02]
[veroordeelde01]
212
€ 21.318,72
1 augustus 2015 tot en met 13 juni 2016
Betrokkene
[betrokkene01]
[betrokkene02]
[veroordeelde01]
[veroordeelde02]
318
€ 31.978,08
Voor de
eerste periodeziet het hof geen aanknopingspunten om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene anders te verdelen dan pondspondsgewijs. Daarbij acht het hof van belang enerzijds dat de veroordeelden geen enkel – onderbouwd – inzicht hebben verschaft in de (rol)verdeling binnen de organisatie en anderzijds dat een gelijke verdeling aannemelijk is gelet op het rouleren van het gebruik van de dealtelefoon tussen de veroordeelden in de periode 22 maart 2016 tot en met 13 juni 2016. [8]
Voor de
tweede en derde periodeziet het hof aanknopingspunten een andere verdeling te hanteren dan
pondspondsgewijs. De veroordeelden [veroordeelde01] en [veroordeelde02] hebben een andere rol gehad dan de drie
andere veroordeelden. [veroordeelde01] en [veroordeelde02] waren koeriers terwijl de drie overige veroordeelden (ook) een
aansturende rol hebben gehad binnen het samenwerkingsverband. Het hof zal – conform de vordering
van de advocaat-generaal – het aandeel in de opbrengsten van [veroordeelde01] en [veroordeelde02] schatten op twee derde
ten opzichte van de overige drie veroordeelden. Voor de tweede periode geldt derhalve dat drie elfde van
het totale wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene wordt toegerekend en drie dertiende
voor de derde periode.
Periode
Omvang wederrechtelijk verkregen voordeel betrokkene
13 juni 2012 tot 1 januari 2015
€ 31.240,64
1 januari 2015 tot 1 augustus 2015
€ 5.814,20
1 augustus 2015 tot en met 13 juni 2016
€ 7.379,56
Het totale voordeel dat aan de betrokkene kan worden toegerekend is
€ 44.434,40.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Redelijke termijn
Artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden waarborgt het recht van eenieder om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen uiterlijk twee jaar. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan de betrokkene aanspraak maken op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment waarop sprake is van een strafvervolging. Voor een ontnemingsprocedure geldt de termijn vanaf het moment waarop het de betrokkene duidelijk wordt dat hem een wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen.
De redelijke termijn is aangevangen op 17 mei 2017, de dag waarop het aanhangig maken van de ontnemingsvordering is aangekondigd. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op 28 november 2019. Voor de fase van hoger beroep is de termijn aangevangen op 11 december 2019, de datum dat het hoger beroep is ingesteld namens de betrokkene. Het hof spreekt op 4 april 2023 het arrest uit. In eerste aanleg is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met iets meer dan 6 maanden. In hoger beroep is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer 16 maanden. De overschrijding is volledig aan de justitiële autoriteiten te wijten. Het hof zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn de betalingsverplichting met 10 % matigen.
Aan de betrokkene zal daarom, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling van
€ 39.990,96aan de Staat.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
44.434,40 (vierenveertigduizend vierhonderdvierendertig euro en veertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 39.990,96 (negenendertigduizend negenhonderdnegentig euro en zesennegentig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 799 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 april 2023.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 15 juli 2016, pagina 807.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige01] van 7 maart 2017 bij de rechter-commissaris.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige02] van 7 juli 2016, pagina’s 895 t/m 900.
4.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 5 september 2018, pagina’s F1 t/m F18.
5.Het ontnemingsrapport, pagina’s F11 en F12 en de processen-verbaal van bevindingen op de pagina’s 192 tot en met 208 en de pagina’s 736 tot en met 743.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 187 en 188.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 765 tot en met 767.
8.Proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2016, pagina’s 1179 t/m 1187.