ECLI:NL:GHAMS:2023:1358

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
200.285.097/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal privaatrechtelijke geschil over huwelijkse voorwaarden en onroerend goed in Nieuw-Zeeland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de man een vordering tot verdeling van een woning in Nieuw-Zeeland heeft ingesteld. De partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die de toepassing van Nederlands recht uitsluiten. De vrouw heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de rechtbank gevraagd, terwijl de man in incidenteel hoger beroep zijn vorderingen heeft uitgebreid. De rechtbank had eerder bepaald dat de woning binnen drie maanden na de uitspraak in verkoop moest worden gegeven, en dat de kosten van de verkoop gelijkelijk tussen partijen moesten worden verdeeld. De vrouw heeft echter geweigerd mee te werken aan de verkoop, wat heeft geleid tot een geschil over de uitvoering van het vonnis. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de huwelijkse voorwaarden geldig zijn. Het hof heeft de vorderingen van de man toegewezen, waaronder de verplichting voor de vrouw om mee te werken aan de verkoop van de woning en de betaling van kosten. Het hof heeft ook dwangsommen opgelegd voor het geval de vrouw niet aan de veroordelingen voldoet. De zaak illustreert de complexiteit van internationaal privaatrecht en de toepassing van huwelijkse voorwaarden in een internationale context.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.285.097/01
zaaknummer rechtbank: C/13/671033 / HA ZA 19-895
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 juni 2023
inzake
[de vrouw],
wonend te [plaats A] ,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tegen
[de man] ,
wonend te [plaats B] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

De vrouw is bij dagvaarding van 8 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) onder bovenstaand zaaknummer op 22 juli 2020 gewezen vonnis tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde. De appeldagvaarding, met een productie, bevat de grieven, en een incidentele vordering inhoudende de schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis op de voet van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De man heeft bij memorie van antwoord in het incident van 23 februari 2021 verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen.
Het hof heeft bij arrest van 28 december 2021 de incidentele vordering afgewezen en de beslissing met betrekking tot de proceskosten in het incident aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. Voorts heeft het hof in de hoofdzaak de zaak verwezen naar de rol van 8 februari 2022 voor het nemen van een memorie van antwoord door de man.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord in principaal appel tevens houdende incidenteel appel, tevens houdende wijziging/vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 17 november 2022 doen bepleiten. De vrouw, zelf niet verschenen, door mr. Dongelmans voornoemd, en de man door mr. E.K.E. van Herk, advocaat te Amsterdam, beide advocaten aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Van de zijde van de vrouw zijn de producties 7 tot en met 12 vergezeld van een brief van 3 november 2022 in het geding gebracht; van de zijde van de man zijn een akte houdende overlegging producties, tevens houdende vermeerdering van eis, en de producties 21 tot en met 29 en een productie 30 ingediend. Mr. Dongelmans heeft ter zitting meegedeeld te kunnen instemmen met behandeling van de vermeerdering van eis.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 22 juli 2020 onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
De man en de vrouw zijn [in] 1993 met elkaar gehuwd te [plaats C] , Nieuw Zeeland. De man en de vrouw hebben beiden de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft tevens de Nieuw-Zeelandse nationaliteit. Gedurende het huwelijk zijn drie, thans meerderjarige, kinderen geboren.
2.2.
Voorafgaand aan het huwelijk hebben partijen huwelijkse voorwaarden opgesteld. Zij hebben daarin gekozen voor de toepassing van het Nederlandse recht op het huwelijksvermogensregime. In de huwelijkse voorwaarden staat verder onder meer:
“(…)
Artikel 1.
Iedere gemeenschap van goederen wordt uitgesloten.
Artikel 2.
De goederen van welke aard die ook zijn mogen, welke ieder bij het aangaan van het huwelijk bezit of staande huwelijk door aankoop, erfenis, making, schenking of op enige andere wijze mocht verkrijgen, zullen alzo ieders bijzonder eigendom zijn en blijven. De schulden, waaruit ook voortspruitende en voor of na het aangaan des huwelijks gemaakt, zullen zijn ten laste van degene der echtgenoten op wie die schulden persoonlijk betrekking hebben.
(…)
Artikel 4.
De echtgenoten dragen jaarlijks per kalenderjaar in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding en de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen, welke uit het huwelijk geboren mochten worden en in het algemeen in de lasten van het huwelijk bij naar evenredigheid van hun beider netto-inkomen uit arbeid over het betrokken kalenderjaar. (…)”
2.3.
De huwelijkse voorwaarden zijn door beide partijen en een solicitor in [plaats C] op 18 maart 1993 ondertekend en op 17 juni 1993 ingeschreven in het openbaar huwelijksgoederenregister ter griffie van de rechtbank Den Haag.
2.4.
Op 31 maart 1999 heeft de man een woning (hierna: de woning) in [plaats C] , Nieuw Zeeland gekocht voor een bedrag van NZ$ 445.000,-. De man heeft de op de woning rustende hypotheek afgelost in 2007. In de periode van januari 2000 tot en met mei 2008 hebben partijen met hun drie kinderen in deze woning gewoond. Daarna zijn zij teruggekeerd naar Nederland.
2.5.
Op 18 maart 2008 hebben partijen in Nieuw-Zeeland ter zake van de woning een ‘Property Agreement’ gesloten, waardoor zij beiden, ieder voor de helft, eigenaar werden van de woning. In deze overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
BACKGROUND
(…)
D. The parties wish to record their agreement as to the ownership of the home
pursuant to Section 21(2) of the Property (Relationships) Act 1976.
AGREEMENT TERMS
1. The husband declares that the home is relationship property.
2. As from the date of this agreement the husband and the wife shall own the home as joint tenants and the husband declares that he now holds ownership of the home, as registered proprietor, as trustee for the husband and the wife accordingly.
3. (…)
4. Ownership of the home, and any transfer, is subject to all existing registered encumbrances, but the mortgage to the ASB Bank is to be discharged, as it has been repaid in full.
5. This agreement is made pursuant to Section 21(2) of the Property (Relationships) Act 1976 and is specific to the home and is not attempting to determine ownership of any other property (separate or relationship) which may also be owned by the husband and/or the wife, nor does it otherwise effect the pre-nuptial agreement signed by the parties prior to their marriage.
6. This agreement is binding on the parties in all circumstances including (…) dissolution of marriage (…).
7. Each party:
(a) (…)
(b) acknowledges that before signing this agreement he or she has had independent legal advice as to the nature, effect and implications of this agreement.
(…)”
Deze overeenkomst is getekend zowel door partijen als door hun respectieve “solicitors”. De solicitors hebben ieder voor zich – kort samengevat – verklaard dat zij de man respectievelijk de vrouw hebben geadviseerd over de gevolgen van de overeenkomst en dat de man respectievelijk de vrouw de indruk gaven deze gevolgen te hebben begrepen.
2.6.
Bij beschikking van de rechtbank van 20 februari 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd omdat de huwelijkse voorwaarden zijn vernietigd, is door de rechtbank afgewezen.
2.7.
Op 18 november 2019 is het huwelijk van partijen ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.8.
Het hof heeft bij arrest van 4 februari 2020 beslist op het door partijen ingestelde (incidenteel) appel tegen de beslissing van de rechtbank, waarbij het hof onder meer heeft geoordeeld dat de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden nietig noch vernietigbaar zijn.
2.9.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 2 juli 2021 het cassatieberoep van de vrouw tegen voormeld oordeel van het hof verworpen.

3.De omvang van het geschil

3.1.1.
Inzet van het geschil tussen partijen in eerste aanleg was de vordering van de man tot verdeling van de woning en vaststelling dat hem een vergoedingsrecht toekomt wegens privéinvesteringen in de woning.
3.1.2.
De rechtbank heeft de verdeling van de woning aldus vastgesteld, dat deze binnen drie maanden na de uitspraakdatum in verkoop wordt gegeven bij de makelaar, waarbij de aanbiedingsprijs en de verkoopprijs door partijen in onderling overleg dienen te worden vastgesteld. Indien de vrouw niet binnen de genoemde termijn van drie maanden meewerkt aan het in de verkoop zetten van de woning dan wel, indien de woning wel in de verkoop is gegaan, maar zij niet meewerkt aan de verkoop en/of de levering van de woning aan een derde, is de man bevoegd om als vertegenwoordiger van de vrouw alle feitelijke en/of rechtshandelingen te verrichten en documenten te ondertekenen die nodig zijn in het kader van het in de verkoop zetten van de woning of de overdracht/levering van de woning. Daarnaast is nog bepaald dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar en de helft van de overige kosten ter zake de verkoop en levering van de woning te dragen, alsmede dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld. Aan de man komt geen vergoedingsrecht toe. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen.
In principaal hoger beroep
3.2.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest, de vorderingen van de man in eerste aanleg zal afwijzen, kosten rechtens.
3.3.
De man heeft geconcludeerd de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen in hoger beroep, dan wel deze af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep
3.4.
De man heeft – na vermeerdering van zijn onder Q geformuleerde eis bij akte genomen ter zitting van 17 november 2022 - geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daartegen grieven zijn gericht en, opnieuw rechtdoende, onder verbetering en/of aanvulling van rechtsgronden en met wijziging/vermeerdering van eis, bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I Medewerking aan verkoop van de woning
3.4.1.
de vrouw zal veroordelen om binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest op eerste verzoek van de man haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan verkoop en opvolgende levering van de eigendom aan de kopers van de onroerende zaak met aanhorigheden staande en gelegen aan het adres [adres] , Nieuw-Zeeland, (Certificate of Title SA33112, South Auckland Land Registry) voor een vraagprijs van NZ$ 6.000.000,- en een laatprijs van NZ$ 4.800.000,-, door onder andere, doch uitdrukkelijk niet beperkt tot, binnen tien werkdagen na de dagtekening van het in deze te wijzen arrest een onherroepelijke volmacht aan hem opgesteld conform de als productie 24 overgelegde voorbeeldtekst daarvoor, rechtsgeldig te ondertekenen ten overstaan van een van de notarissen verbonden aan het kantoor [X] , gevestigd aan het [A-straat] te [plaats B] , onder de verplichting om de daaraan verbonden kosten voor haar rekening te nemen en te voldoen en – gedurende de perioden dat zij in de woning verblijft – het toelaten van kopers in spé, het schoon en opgeruimd houden van de woning etc. (petitum I sub A)
3.4.2.
de vrouw zal veroordelen om binnen vijf werkdagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest aan de firma [firma] , [plaats C] , Nieuw-Zeeland te laten weten dat zij de aan hen op of omstreeks 30 juli 2020 uitgevaardigde “trespass notice” onherroepelijk intrekt en dat zij onvoorwaardelijk zal meewerken aan de verkoop van de bedoelde onroerende zaak door hun tussenkomst, onder gelijktijdige verzending van een kopie van haar bericht(en) aan de man. (petitum I sub B)
3.4.3.
de vrouw zal veroordelen om binnen vijf werkdagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest de klacht die zij op of omstreeks 7 augustus 2020 tegen de firma [firma] , [plaats C] , Nieuw-Zeeland heeft ingediend bij de lokale Real Estate Authority onherroepelijk in te trekken, onder gelijktijdige verzending van een kopie van haar bericht(en) aan de man. (petitum I sub C)
3.4.4.
de vrouw zal veroordelen om binnen vijf werkdagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest aan Land Information New Zealand, [Y] Office, New Zealand, ter attentie van de Group Manager Titles for Registrar-General of Land, te berichten dat zij onherroepelijk de aldaar in het jaar 2020 door haar gedeponeerde “notice of claim 11852856.2” met onmiddellijke ingang onherroepelijk intrekt, onder gelijktijdige verzending van een kopie van haar bericht(en) aan de man. (petitum I sub D)
3.4.5.
de vrouw zal verbieden om de verkoop en/of levering van de onder 3.4.1. genoemde onroerende zaak aan derden feitelijk of juridisch te hinderen of te belemmeren, door onder andere toegang tot de zaak door de verkopende makelaar(s), door de man of geïnteresseerde kopers te weigeren, door haar medewerking te weigeren aan het laten uitvoeren door derden van werkzaamheden die de man nodig acht om de zaak verkoop gereed te maken, etc. (petitum I sub E)
3.4.6.
de vrouw zal veroordelen om binnen vijf werkdagen aan de man de navolgende informatie, bescheiden c.q. zaken af te geven in verband met de woning: codes voor het alarm en de verwarming, sleutels van alle sloten in en om het huis, een lijst van alle personen en bedrijven en/of instanties die diensten hebben verleend ter zake de onroerende zaak, zoals - maar niet beperkt tot – elektriciteit, water, gas, onderhoud tuin, onderhoud zwembad, onderhoud en reparatie van de onroerende zaak, onder afgifte van de meest recente nota’s die betrekking hebben op de door deze personen of bedrijven en/of instanties uitgevoerde werkzaamheden c.q. geleverde diensten. (petitum I sub F)
3.4.7.
de vrouw zal veroordelen om binnen 8 (het hof begrijpt: acht dagen) na de dagtekening van het in deze te wijzen arrest aan de man € 6.000,- te betalen bij wijze van schadevergoeding voor de gestolen buitenboordmotor (Jet outboard 25 hp Mercury) opgeborgen in de boot aangemeerd bij de onroerende zaak bedoeld onder 3.4.1., te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 8 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening; (petitum I sub G)
3.4.8.
de vrouw zal verbieden om de onroerende zaak bedoeld onder 3.4.1. zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de man te verhuren aan derden of aan derden in gebruik te geven. (petitum I sub H)
3.4.9.
de vrouw zal gebieden om de onroerende zaak bedoeld onder 3.4.1. uiterlijk zeven dagen voor de met de kopers overeen te komen datum van overdracht van de eigendom ervan te ontruimen en ontruimd te houden met medeneming van uitsluitend haar persoonlijke eigendommen; (petitum I sub I)
3.4.10.
voor recht zal verklaren dat het in verband met de verkoop van de onroerende zaak bedoeld onder 3.4.1. door de verkopende makelaar noodzakelijk of wenselijk geachte achterstallige onderhoud voor 50% voor rekening van de vrouw komt, met machtiging van de man om, indien de vrouw haar aandeel niet rechtstreeks aan de crediteuren betaalt, haar aandeel in te houden op de door aan hem aan haar verschuldigde alimentatie; (petitum I sub J)
3.4.11.
het onder 3.4.1. tot en met 3.4.9. gevorderde – per onderdeel – op straffe van verbeurte van een niet voor matiging of maximering vatbare dwangsom van NZ$ 10.000,- (omgerekend € 6.351,50) voor iedere dag of dagdeel dat zij in gebreke blijft om het in deze te wijzen arrest na te komen, met tevens veroordeling van de vrouw om te gehengen en te gedogen dat door haar verbeurde dwangsommen in mindering strekken op haar aandeel in de netto verkoopopbrengst van onroerende zaak bedoeld onder 3.4.1., althans – naar keuze van de man – in mindering strekken op de door de man aan de vrouw verschuldigde alimentatie. (petitum I sub K)
II Rekening en verantwoording over beheer door de vrouw
3.4.12.
de vrouw zal veroordelen om uiterlijk binnen vier weken na de dagtekening van het ten deze te wijzen arrest rekening en verantwoording af te leggen aan de man over de periode 2018 tot aan heden ten aanzien van het door haar over de onroerende zaak gevoerde beheer, de ontvangen en bestede gelden, op te stellen door een onafhankelijke accountant, op straffe van een niet voor matiging of maximering vatbare dwangsom van NZ$ 10.000,- (of € 6.351,50) voor iedere dag of dagdeel dat zij in gebreke blijft om het in deze te wijzen arrest na te komen, alsmede voor recht zal verklaren dat de vrouw hetgeen zij méér heeft ontvangen dan de 50% die haar toekomt aan de man moet betalen, middels verrekening naar keuze van de man, hetzij met haar aandeel in de verkoopopbrengst, hetzij met de door de man aan haar verschuldigde alimentatie, voor zover wettelijk toegestaan; (petitum II sub L)
III Verrekening c.q. vergoeding van schulden c.q. vermogensverschuiving
Primair:
3.4.13.
voor recht zal verklaren dat de beperkte gemeenschap, die tussen partijen bestaat van de onder 3.4.1. bedoelde onroerende zaak, mede omvat de schulden ad NZ$ 3.821.983,-, te vermeerderen met NZ$ 759.638,- aan rente, in hoofdsom belopende NZ$ 4.581.621,- (of € 2.587.550,-), althans een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag, die de man heeft moeten maken voor de financiering van de aankoop, sloop, herbouw, verbouwing, verbetering en groot onderhoud daarvan en dat deze schulden ten gunste van de man in mindering strekken op de netto-verkoopopbrengst van die onroerende zaak, alvorens die gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld, met veroordeling van de vrouw om deze wijze van verrekening te gehengen en te gedogen, althans de vrouw zal veroordelen om te gehengen en te gedogen dat het hiervoor genoemde bedrag in depot wordt gestort (op een escrow rekening) totdat in Nederland onherroepelijk op de vorderingen van de man is beslist, op straffe van verbeurte van een niet voor matiging of maximering vatbare dwangsom of boete van NZ$ 500.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de vrouw de beide veroordelingen tot gehengen/gedogen niet nakomt. (petitum III sub M)
Subsidiair
3.4.14.
voor recht zal verklaren, althans zal vaststellen, dat aan de man een vergoedingsrecht toekomt jegens de beperkte gemeenschap, die tussen de man en de vrouw staande huwelijk is ontstaan ten aanzien van de onder 3.4.1. bedoelde onroerende zaak, van NZ$ 4.581.621,-, althans een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag. (petitum III sub N)
3.4.15.
voor recht zal verklaren, althans zal vaststellen, dat het onder 3.4.14 bedoelde vergoedingsrecht opeisbaar is bij verkoop of vervreemding van de daar bedoelde onroerende zaak, in die zin dat de man het met het vergoedingsrecht corresponderende bedrag vooruit mag nemen op de netto verkoopopbrengst, alvorens die gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld, met veroordeling van de vrouw om deze verrekening te gehengen en te gedogen op straffe van verbeurte van een niet voor matiging of maximering vatbare dwangsom of boete van NZ$ 500.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de vrouw deze veroordeling niet nakomt. (petitum III sub O)
Meer subsidiair
3.4.16.
de vrouw zal veroordelen om, ter gelegenheid van de overdracht van de eigendom aan de kopers van de onder 3.4.1. bedoelde onroerende zaak, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man een bedrag van NZ$ 2.290.810,50, althans een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag, te betalen uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking, met tevens veroordeling van de vrouw om uiterlijk 96 uren vóór de eigendomsoverdracht aan de kopers, de (rechts)persoon, die zich met de uitbetaling van de verkoopopbrengst aan partijen zal belasten, te instrueren om het bedoelde bedrag rechtstreeks aan de man uit te keren, althans om het bedoelde bedrag onder zich te houden, totdat in Nederland onherroepelijk op de vorderingen van de man is beslist, op straffe van verbeurte van een niet voor matiging of maximering vatbare dwangsom of boete van NZ$ 500.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de vrouw deze veroordeling tot instructie niet nakomt. (petitum III sub P)
IV Kosten in verband met de procedure in Nieuw-Zeeland
3.4.17.
de vrouw zal veroordelen om binnen veertien dagen na de dagtekening van het in deze te wijzen arrest aan de man (het na vermeerdering van eis verhoogde bedrag van) € 138.021,-, althans een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag, te betalen ter vergoeding van uit hoofde van onrechtmatige daad door hem geleden schade, van de kosten, die hij heeft moeten maken zowel in Nederland als in Nieuw-Zeeland om zich te verweren in (verband met) de in Nieuw-Zeeland door de vrouw op 31 juli 2020 tegen hem aanhangig gemaakte procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 8 maart 2022, alsmede/althans (verdere) schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. (petitum IV sub Q)
3.4.18.
althans ten aanzien van enig deel van het gevorderde sub. I tot en met IV een zodanige beslissing zal geven als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
(petitum IV sub V)
met bekrachtiging van het vonnis a quo voor het overige en met veroordeling van de vrouw in de kosten van de gedingen in beide instanties, gelijk te stellen aan de werkelijke kosten die de man in verband met de onderhavige procedure zowel in eerste als in tweede aanleg in Nederland heeft moeten maken.
3.5.
De vrouw verzoekt de vorderingen van de man in het incidenteel hoger beroep af te wijzen.

4.Beoordeling

4.1.
De vrouw komt met twee grieven op tegen het op 22 juli 2020 gewezen vonnis van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De man komt in incidenteel appel met negen grieven tegen dat vonnis op. De grieven zullen in het hierna volgende worden besproken. Het hof merkt daarbij op dat, voor zover partijen bedoeld hebben grieven op te nemen in de inleiding die zij in hun memories hebben gegeven, het hof aan deze grieven voorbij gaat omdat deze onvoldoende kenbaar zijn.
In principaal hoger beroep
Grief 1
4.2.
De vrouw stelt met haar eerste grief aan de orde dat de rechtbank zich ten onrechte op grond van artikel 6 aanhef en onder a van de Verordening (EU) 2016/1103 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, van het toepasselijk recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels,
Pb2016, L 183/1 (hierna: de Verordening) bevoegd heeft verklaard tot kennisneming van het onderhavige geschil. Volgens de vrouw is niet de Nederlandse rechter maar de rechter in Nieuw-Zeeland in deze bevoegd.
4.3.
De vrouw voert hiertoe – kort samengevat – aan dat in deze zaak geen sprake is van (de afwikkeling) van huwelijksvermogen. Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die koude uitsluiting behelzen en waarbij iedere gemeenschap tussen partijen is uitgesloten. De woning betreft een zogenaamde eenvoudige gemeenschap tussen partijen, waarop het “gewone” goederenrecht van toepassing is en niet de Verordening.
De vrouw verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar artikel 3 van de Verordening waarin het begrip “huwelijksvermogensstelsel” is gedefinieerd als een geheel van regels betreffende de vermogensrechtelijke betrekkingen die, ten gevolge van het huwelijk of de ontbinding daarvan, tussen de echtgenoten onderling en tussen de echtgenoten en derden bestaan. Volgens de vrouw is de omstandigheid dat de woning gemeenschappelijk eigendom van partijen is, niet het gevolg van het huwelijk of voortvloeiend uit de huwelijkse voorwaarden, maar van de Property Agreement. Dat maakt dat de verdeling van deze gemeenschap niet valt onder het bereik van de Verordening, aldus de vrouw.
Ten slotte betoogt de vrouw dat de Nederlandse rechter evenmin bevoegdheid toekomt op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.4.
De man heeft betoogd dat de vrouw de exceptie van onbevoegdheid niet tijdig heeft opgeworpen. Bovendien is de bevoegdheidsexceptie niet rechtens relevant, aldus de man.
4.5.
Het hof stelt vast dat, zo de vrouw niet tijdig zou zijn geweest met het inroepen van de exceptie van onbevoegdheid, hetgeen overigens naar het oordeel van het hof niet het geval is, geldt dat het hof ambtshalve zijn (internationale) bevoegdheid dient te beoordelen.
Rechtsmacht
4.6.
Ten aanzien van rechtsvorderingen op het vlak van het internationaal huwelijksvermogensrecht die op of na 29 januari 2019 worden ingesteld, stelt de Nederlandse rechter zijn rechtsmacht vast aan de hand van de artikelen 4 tot en met 19 van de Verordening. Dit geldt ook als de vordering betrekking heeft op een huwelijk van vóór deze datum. Materieel ziet de Verordening op 'huwelijksvermogensstelsels' (artikel 1 lid 1 van de Verordening). Hieronder worden alle vermogensrechtelijke betrekkingen begrepen die, ten gevolge van het huwelijk of de ontbinding daarvan, bestaan tussen de echtgenoten onderling of in de relatie tot derden (artikel 3 lid 1 onder a van de Verordening).
4.7.
Zoals hiervoor onder 2.5 uiteengezet, hebben partijen in 2008 een Property Agreement gesloten, waardoor partijen ieder voor de helft eigenaar zijn van de woning. Onder D van de Property Agreement hebben partijen opgenomen dat zij de overeenkomst zijn aangegaan “pursuant to Section 21(2) of the Property (Relationships) Act 1976 (hierna ook te noemen: Act)”. Voorts is onder artikel 5 van de Property Agreement opgenomen dat “This agreement is made pursuant to Section 21(2) of the Property (Relationships) Act 1976 and is specific to the home and is not attempting to determine ownership of any other property (separate or relationship) (…) nor does it otherwise effect the pre-nuptial agreement signed by the parties prior to their marriage.”
4.8.
Uit voormelde bepalingen valt af te leiden dat partijen in de Property Agreement de eigendomsverhouding van de woning - waar zij met hun kinderen acht jaar hebben gewoond - hebben vastgelegd onder uitdrukkelijke verwijzing naar de Property (Relationships) Act 1976, welke wettelijke regeling ziet op de verdeling van eigendom van gehuwden (en samenwonenden), “civil union couples and couples who have lived in a de facto relationship” bij scheiding dan wel overlijden. Daarin past dat partijen de Property Agreement ook ondertekend hebben als “the husband” respectievelijk “the wife”. In tegenstelling tot hetgeen de vrouw stelt, hebben partijen daarmee ook zelf gekozen voor een vermogensrechtelijke betrekking ten gevolge van – of: in samenhang met - hun huwelijk. De vorderingen van partijen vallen daarmee naar het oordeel van het hof onder de materiële reikwijdte van de Verordening.
4.9.
Nu ten tijde van het aanbrengen van de zaak in eerste aanleg de echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, is ingevolge het bepaalde in artikel 6 aanhef en onder a van de Verordening de Nederlandse rechter bevoegd. Dat de woning in Nieuw-Zeeland ligt, doet aan het vorenstaande niet af. Grief 1 van de vrouw faalt derhalve.
4.10.
Het hof overweegt ten overvloede dat ook in het geval de vorderingen van partijen buiten het materiële toepassingsgebied van de Verordening zouden vallen, het hof nog steeds in de deze zaak bevoegd zou zijn. Immers, in dat geval zouden de vorderingen vallen binnen het materiële toepassingsgebied van de EEX-Verordening Herschikking en is het hof ingevolge het bepaalde in artikel 4 van die verordening in beginsel bevoegd.
Grief 2
4.11.
De vrouw stelt met haar tweede grief aan de orde dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof wijst allereerst erop dat, voor zover de vrouw dit standpunt baseert op haar stelling dat de huwelijkse voorwaarden tussen partijen niet rechtsgeldig overeengekomen zijn, de grief faalt. De man heeft gewezen op het gezag van gewijsde van het onder 2.8 vermelde arrest van het hof van 4 februari 2020 waarbij onder andere is geoordeeld dat de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden nietig noch vernietigbaar zijn, welk oordeel in cassatie niet is aangetast.
4.11.1.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar grief (overigens) aangevoerd dat de voorliggende materie niet onder het materiële toepassingsbereik van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna ook: het Verdrag) valt, aangezien de materie niet ziet op (de afwikkeling van) het huwelijksvermogensregime. De rechtsbetrekking tussen partijen met betrekking tot de woning vloeit namelijk voort uit de Property Agreement en niet uit het huwelijk of de huwelijkse voorwaarden. De enkele omstandigheid dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van de woning en ook nog met elkaar zijn gehuwd, maakt niet dat louter op die grond sprake zou zijn van een vermogensrechtelijke betrekking tussen partijen die is ontstaan door het huwelijk of de ontbinding daarvan, aldus de vrouw.
4.11.2.
Voorts heeft de vrouw aangevoerd dat de in de huwelijkse voorwaarden van partijen opgenomen rechtskeuze niet geldt voor de woning in Nieuw-Zeeland. De rechtskeuze in de huwelijkse voorwaarden kan immers slechts worden gemaakt voor het recht dat toepasselijk is op het huwelijksvermogensregime en de woning valt niet onder het bereik van het Verdrag. Op basis van de algemene regels van het internationaal privaatrecht heeft dan als uitgangspunt te gelden dat het recht van het land waar het onroerend goed is gelegen van toepassing is op de rechtsbetrekking tussen de eigenaren van de woning. Daarmee is Nieuw-Zeelands recht van toepassing, aldus nog steeds de vrouw.
4.12.
Op de verweren van de man zal in het hierna volgende worden ingegaan.
Toepasselijk recht
4.13.
Nu partijen na 1 september 1992 (en vóór 29 januari 2019) zijn gehuwd, is het Verdrag van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. Het geschil richt zich vervolgens op de vraag of de verdeling van de woning en de gestelde vergoedingsvorderingen vallen onder het materiële bereik van het Verdrag.
4.14.
Anders dan de vrouw is het hof van oordeel dat de vorderingen zien op (de afwikkeling van) het huwelijksvermogensregime van partijen en daarmee onder het materiële bereik van het Verdrag vallen. Het hof verwijst naar hetgeen het hiervoor onder rechtsoverweging 4.8. heeft overwogen. Ook in het kader van de beoordeling van het materiële bereik van het Verdrag is van belang dat partijen in de Property Agreement hebben verwezen naar een regeling die specifiek is bedoeld voor de verdeling van eigendom van personen die – kort gezegd – in een familierechtelijke betrekking tot elkaar staan. Daarmee vallen de vorderingen van partijen, die zien op de (verdeling van de) woning onder het materiële bereik van het Verdrag. Het Verdrag is mitsdien van toepassing.
4.15.
Vast staat dat partijen in hun huwelijkse voorwaarden een geldige keuze voor het Nederlandse recht hebben uitgebracht, zodat Nederlands recht ingevolge het bepaalde van artikel 3 van het Verdrag van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Op grond van artikel 6 lid 1 juncto artikel 6 lid 4 van het Verdrag kunnen de echtgenoten met betrekking tot het geheel of een gedeelte van de onroerende zaken het recht zoals bepaald in de huwelijkse voorwaarden (in dit geval Nederlands recht) wijzigen en het recht aanwijzen van de plaats waar die goederen zijn gelegen.
Als partijen een andere rechtskeuze maken dan die welke volgt uit hun huwelijkse voorwaarden, dan moet dit volgens artikel 11 van het Verdrag uitdrukkelijk zijn overeengekomen en voldoen aan de in artikel 13 van het Verdrag gestelde vormvoorschriften.
4.16.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de door partijen ondertekende Property Agreement op zichzelf niet kan worden aangemerkt als een uitdrukkelijk overeengekomen aanwijzing van het recht van Nieuw-Zeeland als het toepasselijke recht, en dat die aanwijzing ook niet ondubbelzinnig voortvloeit uit deze overeenkomst. De verwijzing in artikel 5 van de Property Agreement naar de Property (Relationships) Act 1976 vormt geen uitdrukkelijke rechtskeuze met betrekking tot het onroerend goed, al was het alleen maar omdat in artikel 5 van de Property Agreement slechts wordt verwezen naar een specifieke bepaling van deze regeling, te weten Section 21(2).
Section 21 (2) van de Property (Relationships) Act 1976 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“21 Spouses or partners may contract out of this Act
(1) Spouses, civil union partners, or de facto partners, or any 2 persons in contemplation of entering into a marriage, civil union, or de facto relationship, may, for the purpose of contracting out of the provisions of this Act, make any agreement they think fit with respect to the status, ownership, and division of their property (including future property).
(2) An agreement made under this section may relate to the status, ownership, and division of property in either or both of the following circumstances:
(a) during the joint lives of the spouses or partners;
(b) when one of the spouses or partners dies.”
Deze bepaling ziet op de situatie waarin partijen een overeenkomst sluiten ‘for the purpose of contracting out of the Act’, hetgeen betekent dat het partijen is toegestaan bij overeenkomst afspraken te maken buiten de Property (Relationships) Act 1976 om en/of in afwijking daarvan omtrent (in dit geval) de juridische status van een onroerende zaak. Bij gebreke van een andere bepaling waaruit volgt dat partijen ter zake van de verdeling/afwikkeling van de woning uitdrukkelijk de toepassing van Nieuw-Zeelands recht zijn overeengekomen, kan niet worden aangenomen dat de Property Agreement een uitdrukkelijke rechtskeuze voor Nieuw-Zeelands recht in de door de vrouw voorgestane meer verstrekkende zin vormt. Integendeel, in artikel 5 van de Property Agreement hebben partijen vastgelegd dat deze overeenkomst geen afbreuk doet aan de huwelijkse voorwaarden, in welke huwelijkse voorwaarden uitdrukkelijk is gekozen voor de toepasselijkheid van Nederlands recht op het huwelijksvermogensregime. Duidelijk is dat partijen met de Property Agreement hebben beoogd naar het recht van Nieuw-Zeeland rechtsgeldig (en wellicht fiscaal gunstig) de juridische status van de woning te wijzigen, maar deze overeenkomst gaat niet zo ver dat daaruit kan worden afgeleid dat partijen voor wat betreft de afwikkeling van hun huwelijksvermogensregime ter zake van de woning hebben willen afwijken van de eerder gedane uitdrukkelijke rechtskeuze voor toepasselijkheid van Nederlands recht. Ook grief 2 treft derhalve geen doel.
In incidenteel hoger beroep
4.17.
De vrouw heeft ermee ingestemd dat de gewijzigde en aanvullende verzoeken in hoger beroep deel uitmaken van het geschil. Het hof zal, ook gelet op de aard van de procedure, hiervan in het navolgende uitgaan. Het hof ziet aanleiding om de eerste vier grieven van de man gezamenlijk te behandelen. Met deze grieven komt de man op tegen het oordeel van de rechtbank dat hem geen vergoedingsrecht toekomt voor de investeringen die hij uit (geleend) privévermogen in de woning heeft gedaan.
4.18.
De man maakt op grond van het toepasselijke Nederlandse recht aanspraak op een vergoedingsvordering jegens de vrouw van in hoofdsom een bedrag van NZ$ 4.581.621,-, en wel op basis van de doctrine ontwikkeld in het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 1987, ECLI:NL:PHR:1987:AC2558 (Kriek-Smit), later vastgelegd in artikel 1:87 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Er is immers sprake van een inbreng van privévermogen in een beperkte gemeenschap door het doen van investeringen in de woning, voor het beloop waarvan de man een vordering krijgt op die gemeenschap. De rechtbank heeft dit volgens de man ten onrechte niet onderkend. Bovendien is niet relevant of de situatie van partijen gelijk is aan die uit dat arrest, maar gaat het in essentie om het ongedaan maken van een vermogensverschuiving die niet door de huwelijkse voorwaarden wordt gerechtvaardigd of daarmee in overeenstemming is, aldus de man.
De man geeft in de toelichting op zijn vierde grief aan dat de rechtbank ten onrechte geen acht heeft geslagen op de subsidiaire onderbouwing van zijn vordering, die kort gezegd erop neerkomt dat de man een recht op vergoeding van privéinvesteringen toekomt op grond van (uitleg van) de Property Agreement. Volgens de man dient deze zo te worden uitgelegd dat partijen, tegen de achtergrond van de bepalingen van de Property (Relationships) Act 1976, zoals die ten tijde van het sluiten van de Property Agreement gold, hebben beoogd ook ten aanzien van de woning de huwelijkse voorwaarden van toepassing te laten zijn. Daaraan is een vergoedingsrecht gekoppeld. De rechtbank heeft een onjuiste uitleg gegeven aan de Property Agreement, allereerst door daarbij geen beslissende waarde toe te kennen aan de Property (Relationships) Act 1976 of aan de huwelijkse voorwaarden. Daarnaast heeft de rechtbank volgens de man ten onrechte overwogen dat de omstandigheid dat in de tekst van de Property Agreement ook niet valt te lezen dat sprake is van een schenking of dat de man voldoet aan een natuurlijke verbintenis jegens de vrouw, niet zonder meer met zich brengt dat aan het vestigen van gezamenlijk eigendom een andere reden ten grondslag ligt. Daarmee is de rechtbank buiten het debat van partijen getreden. De man heeft onder verwijzing naar jurisprudentie tevens een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid, als grond voor zijn aanspraak op een vergoedingsrecht.
Overigens maakt de man ook naar het – in zijn ogen niet toepasselijke – recht van Nieuw Zeeland (de Property (Relationships) Act 1976) aanspraak op vergoeding van zijn investeringen uit geleend privévermogen.
4.19.
Het hof sluit aan bij de vaststelling van de rechtbank onder rechtsoverweging 4.6., dat als uitvloeisel van de Property Agreement de woning gemeenschappelijk eigendom is geworden, dat deze is ingeschreven in het kadaster zoals dat in Nieuw-Zeeland bestaat en dat tot uitgangspunt kan worden genomen dat ten aanzien van de woning een (eenvoudige) gemeenschap is ontstaan.
4.20.
De man verwijst als gezegd naar Kriek-Smit en artikel 1:87 BW, maar de grondslag voor de vermogensovergang is in deze zaak gelegen in een overeenkomst tussen partijen, de Property Agreement. Partijen waren op grond van de huwelijkse voorwaarden buiten iedere gemeenschap gehuwd en hebben tijdens het huwelijk een overeenkomst gesloten waardoor de tot het privévermogen van de man behorende woning is overgegaan in een gemeenschappelijke eigendom. Deze feitelijke situatie wijkt af van de situatie onder Kriek-Smit en bedoeld in artikel 1:87 BW. De grondslag van de vermogensverschuiving is daarmee gelegen in een overeenkomst, en is niet een gevolg van een feitelijke verschuiving van privévermogen van de ene echtgenoot naar het privévermogen van de andere echtgenoot die op grond van 1:87 BW (of Kriek-Smit) tot een vergoedingsrecht kan leiden. Of er een vergoedingsrecht van de man bestaat, hangt derhalve vooral af van de vraag wat de strekking was van deze overeenkomst.
4.21.
Daarbij heeft te gelden dat, zoals de rechtbank eveneens heeft overwogen, ieder van partijen bij het sluiten van de Property Agreement werd bijgestaan door een advocaat (“solicitor”), zodat ervan mag worden uitgegaan dat zij voldoende waren geïnformeerd omtrent de gevolgen van de overeenkomst, en dat ten gevolge van deze bijstand de tekstuele uitleg van de overeenkomst in beginsel zwaarwegende betekenis toekomt nu ervan uit mag worden gegaan dat de bedoeling van partijen is vervat in deze bewoordingen. Niettemin kunnen overige omstandigheden meebrengen dat een andere betekenis aan bedingen van de overeenkomst (of aan de strekking daarvan) kan worden toegekend, in afwijking van of in aanvulling op deze taalkundige betekenis.
4.22.
De huwelijkse voorwaarden noch de Property Agreement zelf maken melding van een vergoedingsrecht, zodat hierin geen grondslag ligt. Deze omstandigheid weegt zwaar, niet alleen omdat partijen bij het sluiten van de overeenkomst werden bijgestaan door advocaten, maar ook omdat destijds de aanschaf en verbouwing van de woning reeds geruime tijd achter partijen lag, partijen destijds al 15 jaar waren gehuwd en van 2000 tot in 2008 met hun kinderen in de woning woonden en zich ten tijde van het sluiten van deze overeenkomst in maart 2008 ervan bewust waren, zo volgt uit artikel 4, dat de hypotheekschuld op de woning volledig was afgelost en dat doorhaling (discharge) van het recht van hypotheek van de hypotheekbank (ASB Bank) zou plaatsvinden. In het licht van deze omstandigheden valt niet in te zien dat de vrouw een aanspraak op een vergoedingsrecht behoefde te verwachten, en is het ontbreken van een daartoe strekkend beding in de overeenkomst een zwaarwegende omstandigheid.
Hiervoor is onder 4.16. al aan de orde gekomen dat het gegeven dat artikel 5 van de Property Agreement verwijst naar artikel 21 sub 2 van de Property (Relationships) Act 1976 in beginsel tot de slotsom leidt dat partijen ervoor hebben gekozen buiten het regime van deze regeling om een afspraak te maken omtrent de woning. De tekst van de overeenkomst noch de door de man gestelde bijkomende omstandigheden, rechtvaardigen de conclusie dat partijen hebben bedoeld een vergoedingsrecht, dat onder omstandigheden onder deze regeling naar het recht van Nieuw-Zeeland (artikel 20 Act) kan worden aangenomen, onderdeel te laten uitmaken van deze overeenkomst.
4.23.
De man wijst erop dat hij schulden is aangegaan in verband met de verbouwing (en aanschaf) van de woning, welke schulden ook nu nog zouden bestaan en welke een aanspraak op een vergoedingsrecht voor een bedrag van in totaal NZ$ 4.581.621,- opleveren. De man verwijst onder andere naar een rapport van de accountant [Z] van 14 februari 2022 (productie 17).
Zoals hiervoor al is uiteengezet maakt de Property Agreement juist melding van de afbetaling van de op de woning rustende hypotheekschuld. Het hof overweegt bovendien dat het door de man overgelegde overzicht wel inzichtelijk maakt dat vanaf 1999 de schuldenpositie van de man per saldo is toegenomen tot circa zeven miljoen euro, en dat mogelijk een deel van deze schuld kan worden toegerekend aan investeringen in de woning, doch dat – zoals de vrouw terecht betoogt - de analyse van de accountant [Z] met zoveel woorden vermeldt dat “er geen één op één relatie is met de herkomst van de liquide middelen” en dat ook geen inzicht wordt verkregen in hoeverre betaling is gedaan vanuit tijdens het huwelijk vergaarde inkomsten, zoals verkregen winsten op effecten en uitkeringen. Bovendien constateert het hof dat de schuldenpositie van de man in de periode rondom de verbouwing van de woning (rond 2000) tot uiteindelijk in totaal zeven miljoen euro fors is toegenomen, maar dat een en ander ook samenhangt met het verwerven van andere daar tegenover staande waarden, zoals de aankoop van een (naast de latere echtelijke woning gelegen) woning in [plaats B] (voor circa fl. 2,5 miljoen) en een omvangrijke verbouwing daarvan. De advocaat van de vrouw heeft bovendien in dit verband gewezen op de vermogensopstelling van de man die als productie 29 in het geding is gebracht, waar tegenover de schuld van de man aan zijn BV van afgerond 7 miljoen euro een box 3 vermogen van afgerond 8,5 miljoen euro staat, terwijl uit productie 28 blijkt dat inmiddels een onroerende zaak in Loosdrecht ook tot het vermogen behoort met een waarde van circa 2,4 miljoen euro.
4.24.
Het voorgaande leidt het hof tot de slotsom dat hetgeen de man ten grondslag heeft gelegd aan zijn beroep op de redelijkheid en billijkheid onvoldoende grond biedt voor het aannemen van een vergoedingsrecht. Het hof komt in het licht van het voorgaande, gelet op met name de strekking van de tussen partijen gesloten Property Agreement, niet toe aan het door de man gedane bewijsaanbod. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven 1 tot en met 4 van de man falen. De vorderingen beschreven onder 3.4.13. t/m 3.4.15. (petitum III sub M, N en O) zal het hof dan ook afwijzen.
Grief 5
4.25.
In grief 5 komt de man op tegen het oordeel van de rechtbank dat aan de man geen vergoedingsrecht toekomt op grond van ongerechtvaardigde verrijking, nu de Property Agreement de rechtvaardigingsgrond vormt voor de vermogensverschuiving tussen de man en de vrouw. De man stelt dat hij absoluut geen bevoordelingsbedoeling heeft gehad en evenmin bedoeld heeft om de helft van de waarde van de woning aan de vrouw te schenken. Ook uit de Property Agreement volgt geen bevoordelingsbedoeling volgens de man. Nu de Property Agreement dus niet op zichzelf een rechtvaardigingsgrond is, wordt wel degelijk toegekomen aan de overige criteria, namelijk verrijking van de vrouw en verarming van de man. De man stelt in dit verband dat (i) de vrouw is verrijkt door de omstandigheid dat de man alle betalingen in verband met de onroerende zaak heeft voldaan, terwijl de vrouw niets heeft betaald maar wel aanspraak maakt op de helft van de overwaarde van deze zaak, (ii) de man is verarmd omdat hij geld heeft moeten lenen om alle geschetste betalingen te doen, die voor de helft in het vermogen van de vrouw vloeien, (iii) er een direct causaal verband is tussen de verarming en de verrijking, en (iv) de verrijking van de vrouw is, gelet op de huwelijkse voorwaarden die tussen partijen zijn overeengekomen, ongerechtvaardigd. Immers, iedere vermenging tussen de echtgenoten is daarin uitgesloten.
4.26.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:212 BW is hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.
4.27.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking aangezien de overdracht van (het aandeel in) de woning en de daarmee samenhangende vermogensverschuiving haar grondslag vindt in de Property Agreement. Aan de stelling van de man dat het niet zijn bedoeling is geweest om de vrouw te verrijken, haar de helft van de waarde van de woning te schenken en het evenmin zijn bedoeling was om te voldoen aan een (betwiste) natuurlijke verbintenis gaat het hof voorbij, reeds gezien het feit dat partijen deze overeenkomst hebben gesloten nadat beiden individueel juridisch advies hadden ingewonnen over (de gevolgen van) het sluiten van een dergelijke overeenkomst.
De man heeft voorts aangevoerd dat – anders dan de rechtbank heeft overwogen – uit het feit dat in de Property Agreement niet een aparte bepaling is opgenomen over het vergoedingsrecht van de man, evenmin enige bevoordelingsbedoeling kan volgen. Hij voert hiertoe aan dat het opnemen van een vergoedingsrecht in de Property Agreement niet nodig was, aangezien dit vergoedingsrecht reeds uit de artikel 20 van de Act voortvloeit. Het hof volgt de man hierin niet. Zoals hiervoor reeds uiteengezet, is in de Property Agreement zelf geen vergoedingsrecht opgenomen. Dit vergoedingsrecht kan niet worden gegrond op artikel 20 van de Act, nu partijen door het sluiten van de Property Agreement op grond van artikel 21(2) van de Act juist de (toepasselijkheid van de) Act hebben uitgesloten, het eerder genoemde contracting out, en overigens het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door Nederlands recht.
4.28.
Gezien het vorenstaande rechtvaardigt de overeenkomst tussen partijen de gestelde verrijking en zal de grief van de man dienaangaande worden verworpen. Grief 5 van de man faalt en zijn vordering beschreven onder 3.4.16. (petitum III sub P) zal het hof afwijzen.
Grief 6 en de vermeerdering van eis
4.29.
De man klaagt in grief 6 erover dat de rechtbank aan de medewerking van de vrouw aan verkoop (en overdracht) van de woning aan derden geen dwangsom heeft verbonden.
4.30.
De man heeft ter onderbouwing van zijn grief en zijn in hoger beroep ingestelde vorderingen aangevoerd dat de vrouw geen enkele medewerking aan de verkoop van de woning verleent. Zo heeft zij de verkoop actief geblokkeerd door het uitvaardigen van een “trespass notice” jegens de verkopende makelaar en het vastleggen van een “injunction” in het lokale kadaster, waardoor verkoop van de woning is geblokkeerd. Dit in weerwil van het vonnis van de rechtbank Amsterdam en voorbijgaand aan het arrest in incident van dit hof. Bovendien is de vrouw kort na het vonnis van de rechtbank alsnog een procedure betreffende de woning in Nieuw-Zeeland gestart.
4.31.
De vrouw erkent dat zij haar medewerking weigert aan de verkoop van de woning. Zij is van mening dat de rechtbank ten onrechte tot haar vonnis is gekomen. Ook het incidentele arrest van het hof, waarbij is bepaald dat de verkoop van de woning niet zal worden geschorst, is volgens de vrouw op verkeerde gronden gebaseerd. Het is dan ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de vrouw gehouden zou zijn het vonnis van de rechtbank na te leven.
De vrouw verblijft nog regelmatig langere periodes in de woning, zij kan de lasten betalen uit de inkomsten uit verhuur en is van mening dat zij de financiële mogelijkheid heeft om de woning aan haar te laten toedelen. Volgens de vrouw is er dan ook alle reden om nog steeds geen dwangsom aan het nakomen van een eventuele verkoop te verbinden, in ieder geval niet tot de Nieuw-Zeelandse rechter uitspraak heeft gedaan in deze zaak.
4.32.
Niet in geschil is dat de vrouw niet meewerkt aan de verkoop van de woning. Anders dan de vrouw meent is het feit dat zij het niet eens is met de uitspraken van de rechtbank en het hof onvoldoende om haar medewerking hieraan te weigeren. De vrouw heeft in eerdere instanties haar argumenten naar voren kunnen brengen. Nu deze zijn verworpen, staat het thans vast dat de vrouw dient mee te werken aan verkoop. Hetgeen de vrouw thans aanvoert is onvoldoende om te komen tot de conclusie dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat de vrouw is gehouden het vonnis van de rechtbank na te leven.
4.33.
De man betoogt dat hij zo snel mogelijk wenst te komen tot verkoop van de woning. Gelet op het feit dat de vrouw haar medewerking aan verkoop weigert en het dictum van het vonnis van 22 juli 2021 niet (eenvoudig) op grond van het Verdrag of lokale regelgeving in Nieuw-Zeeland ten uitvoer kan worden gelegd, vordert de man de onvoorwaardelijke medewerking van de vrouw. Hij heeft zijn eis hiertoe gewijzigd/vermeerderd. (zie de vorderingen onder 3.4.1. tot en met 3.4.18.)
4.34.
De vrouw erkent dat zij haar medewerking weigert aan de verkoop van de woning. Onweersproken is dat de vrouw een “trespass notice” heeft doen uitvaardigen, een “injunction” in het lokale kadaster heeft doen opnemen waardoor verkoop wordt geblokkeerd en dat zij in Nieuw-Zeeland een procedure is begonnen met als inzet toestemming aan de vrouw om in de woning te verblijven en deze te gebruiken, zodat verkoop niet aan de orde is.
4.35.
Het hof zal de vorderingen van de man als beschreven onder 3.4.1. (petitum I sub A) toewijzen, nu de vrouw daartegen verder geen relevant verweer heeft gevoerd. Daarbij zal het hof ook de veroordeling uitspreken dat de vrouw meewerkt aan de afgifte van een volmacht als door de man gevorderd, met dien verstande dat het hof, nu de ondertekening daarvan ten overstaan van een Nederlandse notaris dient te geschieden, een iets langere termijn (van dertig dagen) zal opnemen, rekening houdende met een mogelijk verblijf van de vrouw in Nieuw-Zeeland op de datum van deze uitspraak.
4.36.
Nu de vrouw niet meewerkt aan de verkoop van de woning, en tot nu toe ook niet van zins is geweest om mee te gaan werken en in Nieuw-Zeeland handelingen verricht die aan de verkoop in de weg kunnen staan, terwijl de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zal het hof de onder 3.4.11. (petitum I sub K) gevorderde dwangsommen in euro’s toewijzen zoals nader te specificeren in het dictum. Het hof zal daarbij een onderscheid maken ten aanzien van de door de vrouw te verlenen medewerking aan de verkoop zelf en de af te geven volmacht en de overige handelingen of gedragingen.
Het hof zal hierbij eveneens bepalen dat de vrouw dient te gehengen en gedogen dat door haar verbeurde dwangsommen in mindering strekken op haar aandeel in de netto-opbrengst van de woning. Verrekening van eventueel verbeurde dwangsommen met de alimentatie kan zoals gevorderd niet worden toegewezen, nu de mogelijkheid tot verrekening dient te worden beoordeeld bij eventuele executie, waarbij rekening kan (en moet) worden gehouden met de beslagvrije voet.
4.37.
De man heeft, in het licht van het gegeven dat hij een volmacht zal verkrijgen op grond waarvan de hij namens de vrouw feitelijk mag handelen en de nodige rechtshandelingen mag verrichten in verband met de verkoop en levering van de woning, niet onderbouwd welk belang hij dan nog heeft bij de afzonderlijke toewijzing van zijn vorderingen onder 3.4.2. tot en met 3.4.4. (petitum I sub B t/m D). Het hof zal deze dan ook afwijzen reeds bij gebrek aan belang.
Dit is anders voor de vordering onder 3.4.5. (petitum I sub E), nu dit gaat om feitelijke gedragingen van de vrouw die aan verkoop en overdracht van de woning in de weg zouden kunnen staan. Ook de medewerking van de vrouw kan worden verlangd als bedoeld bij de vordering van de man onder 3.4.6. (petitum I sub F), zij het dat de termijn zal worden gesteld op dertig dagen, opdat de vrouw de nodige tijd heeft hieraan te voldoen. Het gaat om handelingen en informatie, nodig in verband met de verkoop van de woning. In verband met de voorgenomen verkoop zal het hof ook het gevorderde als onder 3.4.8. en 3.4.9. (petitum I sub H en I) toewijzen. De vrouw zal als mede-eigenaar niet gerechtigd zijn zonder (schriftelijke) toestemming van de man de woning te verhuren aan derden en zij dient daarnaast vóór de datum van overdracht aan een derde de woning te ontruimen en ontruimd te houden, dat wil zeggen met medeneming van haar (persoonlijke) eigendommen. De man heeft niet uitgelegd waarom de vrouw de woning met “uitsluitend” haar eigendommen dient te ontruimen zodat het hof zal volstaan met deze veroordeling.
Grief 7
4.38.
De man vordert de vrouw te gelasten rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de woning, de ontvangen en bestede gelden, dit alles op te stellen door een onafhankelijke accountant over de periode 2018 tot heden. Daarnaast vordert de man dat het hof voor recht verklaart dat de vrouw hetgeen zij meer heeft ontvangen dan de 50% die haar toekomt, aan de man moet betalen middels verrekening met haar aandeel in de verkoopopbrengst van de woning dan wel met de alimentatie (vordering onder 3.4.12., petitum II sub L)
4.39.
Namens de vrouw is (mede) ter zitting aangevoerd dat zij hetgeen zij aan boekhouding heeft, inmiddels heeft overgelegd aan de man. De vrouw stelt uit de opbrengsten van de verhuur van de woning de lopende kosten te bestrijden; er blijven geen extra inkomsten over. De vrouw ziet geen rechtsgrond voor de gevorderde verklaring voor recht.
4.40.
De man heeft in reactie op het gestelde overleggen van stukken door de vrouw onvoldoende toegelicht welk belang hij thans nog heeft bij het laten afleggen van rekening en verantwoording, waar dit wel op zijn weg had gelegen. Het hof ziet geen aanleiding om ten aanzien van dit onderdeel de procedure aan te houden, aangezien het aan de man is uiterlijk ter zitting zijn vordering en het belang daarvan te onderbouwen. Het hof zal deze vordering dan ook bij gebrek aan nadere onderbouwing afwijzen. Ook de onder 3.4.12 gevorderde verklaring voor recht zal het hof afwijzen, nu het belang bij deze vordering eveneens onvoldoende is gebleken, te meer nu reeds uit de wet voortvloeit dat de inkomsten gegenereerd uit de woning (na aftrek van kosten) partijen ieder bij helfte toekomen.
Grief 8
4.41.
De man stelt sinds 2018 geen toegang meer te hebben gehad tot de woning, omdat de vrouw hem dat belette. De woning heeft als gevolg van de coronapandemie veel leeg gestaan, met alle nadelige gevolgen voor het onderhoud aan het huis en de tuin. De man vordert dan ook te verklaren voor recht dat het in verband met verkoop van de woning door de verkopende makelaar noodzakelijk of wenselijk geachte achterstallig onderhoud voor 50% voor rekening van de vrouw komt, met machtiging aan de man om indien de vrouw haar aandeel niet rechtstreeks aan de crediteuren betaalt, dit aandeel in te houden op de door de man aan de vrouw verschuldigde alimentatie. (vordering onder 3.4.10., petitum I sub J)
4.42.
Daarnaast vordert de man de vrouw te veroordelen om binnen acht dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest een bedrag van € 6.000,- aan de man te betalen bij wijze van schadevergoeding voor de gestolen buitenboordmotor (vordering onder 3.4.7., petitum I sub G). Hij voert hiertoe aan dat de vrouw, nadat was gebleken van de diefstal, geen moeite heeft gedaan om een verzoek tot schadevergoeding bij de verzekeraar in te dienen.
4.43.
Nu de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen de verzochte verklaring voor recht dat het in verband met verkoop van de woning door de verkopende makelaar noodzakelijk of wenselijk geachte achterstallig onderhoud voor 50% voor rekening van haar komt, zal het hof de vordering onder 3.4.10. (petitum I sub J) toewijzen, met dien verstande dat het verzoek tot verrekening van de kosten met de alimentatie, zal worden afgewezen, gelet op hetgeen hieromtrent reeds is overwogen.
4.44.
De vrouw heeft met de enkele stelling dat zij niet weet van een boot en/of een buitenboordmotor in het licht van hetgeen de man hierover heeft verklaard, onvoldoende bestreden dat bij de woning een boot met buitenboordmotor werd aangehouden. Evenmin is voldoende bestreden dat deze buitenboordmotor is gestolen.
Daarmee is echter nog niet de rechtsgrond gegeven voor de gehoudenheid van de vrouw tot betaling van een bedrag van € 6.000,- aan de man. Zo de man zich al heeft willen beroepen op onrechtmatige daad, dan heeft hij in ieder geval onvoldoende gesteld ten aanzien van de eigendom van de buitenboordmotor (alleen van hem of van de gemeenschap), de gevolgen hiervan voor het melden van de diefstal bij de verzekeraar, de daadwerkelijk geleden schade (waarde van de buitenboordmotor ten tijde van de diefstal) en of deze schade alleen ten laste van de man komt of ten laste van de gemeenschap. Het hof zal de vordering onder 3.4.7. (petitum I sub G) dan ook bij gebrek aan grondslag afwijzen.
Grief 9
4.45.
De man vordert, na vermeerdering van eis, dat de vrouw wordt veroordeeld om binnen acht dagen na dagtekening van het arrest een bedrag van € 138.021,- aan de man te betalen, ter vergoeding van de schade die de man uit hoofde van onrechtmatige daad heeft geleden, althans een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet (vordering onder 3.4.17. petitum IV sub Q).
4.46.
De man voert hiertoe aan dat de vrouw misbruik van procesrecht maakt en daarmee onrechtmatig jegens hem handelt. Zij heeft negen dagen na het vonnis van de rechtbank een procedure in Nieuw-Zeeland aanhangig gemaakt, waarbij vorderingen zijn ingesteld waarop in Nederland al was beslist. Zij heeft zelfs na de uitspraak van de Hoge Raad en na het arrest in het incident, waarbij het hof de vordering om werking van het vonnis te schorsen heeft afgewezen, haar vorderingen in Nieuw-Zeeland gehandhaafd in plaats van deze in te trekken. De man stelt dat hij door deze (onterecht aanhangig/gehandhaafde) procedure in Nieuw-Zeeland extra kosten heeft moeten maken aan advocaten, vertalers, notaris, koerierskosten en dergelijke, welke kosten inmiddels zijn opgelopen tot een bedrag van € 138.021,-.
4.47.
Met de vrouw is het hof van oordeel dat de vraag of de vrouw gehouden is de door de man gemaakte kosten in het kader van de procedure in Nieuw-Zeeland aan de man te vergoeden, in de procedure in Nieuw-Zeeland dient te worden beantwoord. Aldaar kan immers worden beoordeeld of het handelen van de vrouw door het starten van een procedure in Nieuw-Zeeland een onrechtmatige daad van de vrouw jegens de man oplevert dan wel of anderzijds aanleiding bestaat om (proces)kosten te vergoeden.
Het hof zal de vordering onder 3.4.17. mitsdien afwijzen. De vordering onder 3.4.18. heeft naast het voorgaande geen zelfstandige betekenis en dient te worden afgewezen.
In principaal en incidenteel hoger beroep alsmede in het incident
Proceskosten
4.48.
De man heeft verzocht de vrouw in de proceskosten te veroordelen, zowel de kosten in eerste aanleg, alsmede de kosten in hoger beroep, waaronder de kosten in het incident. In een familiezaak worden proceskosten in beginsel gecompenseerd. In hetgeen is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om hier van af te wijken.
Slotsom
4.49.
De slotsom van het voorgaande is dat de grieven in principaal hoger beroep falen. In het incidenteel hoger beroep falen de grieven 1 tot en met 5, de grieven 7 en 9 alsmede grief 8, voor zover betrekking hebbend op de schadevergoeding voor de boot. Aan het opdragen van bewijs komt het hof niet toe.
Grief 8 slaagt voor zover betrekking hebbend op de onder 3.4.10. gevorderde verklaring voor recht. De zesde grief slaagt in zijn geheel, met als gevolg dat het hof dwangsommen zal verbinden aan de uit te spreken veroordelingen. Het hof zal ook het dictum van het vonnis in eerste aanleg aanpassen/aanvullen ten aanzien van de wijze waarop de verkoop en overdracht van de woning dient te geschieden en ten aanzien van hetgeen van de vrouw als mede-eigenaar kan worden verwacht. Deze laatste veroordelingen worden uitgesproken op grond van de vorderingen die de man in hoger beroep heeft ingesteld. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook deels worden bekrachtigd en aangevuld en deels worden vernietigd. Het hof zal onderstaand het dictum van de rechtbank overnemen, en de (gedeeltelijke) vernietiging en aanvulling op dat dictum vervolgens opnemen.
5. Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, in die zin dat in stand blijft de wijze van verdeling als onder 5.1. tot en met 5.4. van dat vonnis weergegeven:
5.1.
stelt de verdeling van de woning aldus vast dat deze woning binnen drie maanden na de datum van dit vonnis in verkoop wordt gegeven bij makelaar [firma] , [plaats C] , Nieuw-Zeeland. De aanbiedingsprijs en de verkoopprijs dienen door partijen in onderling overleg te worden vastgesteld. Indien partijen geen overeenstemming weten te bereiken met betrekking tot de aanbiedingsprijs en/of de verkoopprijs, wordt de aanbiedingsprijs en/of de verkoopprijs bindend vastgesteld door de makelaar die de woning in verkoop heeft genomen;
5.2.
bepaalt dat indien [de vrouw] niet binnen de in 5.1 genoemde termijn van drie maanden meewerkt aan het in de verkoop zetten van de woning dan wel, indien de woning wel in de verkoop is gegaan, maar zij niet meewerkt aan de verkoop en/of de levering van de woning aan een derde, [de man] bevoegd is om als vertegenwoordiger van [de vrouw] alle feitelijke en/of rechtshandelingen te verrichten en documenten te ondertekenen die nodig zijn in het kader van het in de verkoop zetten van de woning of de overdracht/levering van de woning;
5.3.
bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar en de helft van de overige kosten ter zake de verkoop en levering van de woning te dragen;
5.4.
bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld;
en met vernietiging en wijziging van het dictum van dat vonnis onder 5.1. en 5.2. waar het betreft de wijze van verkoop en levering van de woning, en in zoverre opnieuw rechtdoende en tevens in aanvulling op het dictum van dat vonnis:
5.5.
veroordeelt de vrouw om binnen veertien dagen na heden op eerste verzoek van de man haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan verkoop en opvolgende levering van de eigendom aan de kopers van de onroerende zaak met aanhorigheden staande en gelegen aan het adres [adres] , Nieuw-Zeeland, (Certificate of Title SA33112, South Auckland Land Registry) voor een vraagprijs van NZ$ 6.000.000,- en een laatprijs van NZ$ 4.800.000,-, door onder andere, doch uitdrukkelijk niet beperkt tot, binnen dertig dagen na heden een onherroepelijke volmacht aan de man af te geven opgesteld conform de aan dit arrest gehechte voorbeeldtekst daarvan, rechtsgeldig te ondertekenen ten overstaan van een van de notarissen verbonden aan het kantoor [X] , gevestigd aan het [A-straat] te [plaats B] , onder de verplichting om de daaraan verbonden kosten voor haar rekening te nemen en te voldoen en – gedurende de perioden dat zij in de woning verblijft – het toelaten van kopers in spé en het schoon en opgeruimd houden van de woning;
5.6.
verbiedt de vrouw de verkoop en/of levering van de onroerende zaak met aanhorigheden staande en gelegen aan het adres [adres] , Nieuw-Zeeland, (Certificate of Title SA33112, South Auckland Land Registry) aan derden feitelijk of juridisch te hinderen of te belemmeren, door onder andere toegang tot de zaak door de verkopende makelaar(s), door de man of geïnteresseerde kopers te weigeren, door haar medewerking te weigeren aan het laten uitvoeren door derden van werkzaamheden die de man nodig acht om de zaak verkoop gereed te maken;
5.7.
veroordeelt de vrouw om binnen dertig dagen aan de man de navolgende informatie, bescheiden c.q. zaken af te geven in verband met de woning: codes voor het alarm en de verwarming, sleutels van alle sloten in en om het huis, een lijst van alle personen en bedrijven en/of instanties die diensten hebben verleend ter zake de onroerende zaak, zoals - maar niet beperkt tot – elektriciteit, water, gas, onderhoud tuin, onderhoud zwembad, onderhoud en reparatie van de onroerende zaak, onder afgifte van de meest recente nota’s die betrekking hebben op de door deze personen of bedrijven en/of instanties uitgevoerde werkzaamheden c.q. geleverde diensten;
5.8.
verbiedt de vrouw om de onroerende zaak bedoeld met aanhorigheden staande en gelegen aan het adres [adres] , Nieuw-Zeeland, (Certificate of Title SA33112, South Auckland Land Registry) zonder voorafgaande toestemming van de man te verhuren aan derden of aan derden in gebruik te geven;
5.9.
gebiedt de vrouw de onroerende zaak met aanhorigheden staande en gelegen aan het adres [adres] , Nieuw-Zeeland, (Certificate of Title SA33112, South Auckland Land Registry) uiterlijk zeven dagen voor de met de kopers overeen te komen datum van overdracht van de eigendom ervan te ontruimen en ontruimd te houden met medeneming van haar (persoonlijke) eigendommen;
5.10.
verklaart voor recht dat het in verband met de verkoop van de onroerende zaak met aanhorigheden staande en gelegen aan het adres [adres] , Nieuw-Zeeland, (Certificate of Title SA33112, South Auckland Land Registry) door de verkoper noodzakelijk of wenselijk geachte achterstallige onderhoud voor 50% voor rekening van de vrouw komt;
5.11.
de onder 5.5. tot en met 5.8. uitgesproken veroordelingen – per onderdeel – op straffe van verbeurte van een niet voor matiging vatbare dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de vrouw na betekening in gebreke blijft om de uitgesproken veroordeling na te komen, ten aanzien van de veroordeling onder 5.5. met een maximum van € 500.000,- en ten aanzien van de veroordelingen onder 5.6. tot en met 5.8. met een maximum per onderdeel van € 100.000,-, met tevens veroordeling van de vrouw om te gehengen en gedogen dat door haar verbeurde dwangsommen in mindering strekken op haar aandeel in de netto-opbrengst van de woning;
5.12.
verklaart voor recht dat het in verband met verkoop van de onder 5.5. bedoelde woning door de verkopende makelaar noodzakelijk of wenselijk geachte achterstallig onderhoud voor 50% voor rekening van de vrouw komt;
5.13.
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.14.
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt, hieronder begrepen de kosten in het incident;
5.15.
wijst af het in principaal en incidenteel hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A. van den Berg, A.R. Sturhoofd en R.M. Troost en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023.