ECLI:NL:GHAMS:2023:1367

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
200.319.891/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en toewijzing vordering dienstverlener wegens verrichte werkzaamheden in juridische dienstverlening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De kantonrechter had de vorderingen van appellanten afgewezen, waarbij werd geoordeeld dat de overeenkomst tot juridische dienstverlening een overeenkomst op afstand was, zoals bedoeld in artikel 6:230m BW. Appellanten, verbonden in een maatschap, vorderden betaling van € 3.999,00 van de geïntimeerde, die niet verschenen was in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de opdracht tot juridische dienstverlening niet als een overeenkomst op afstand kan worden gekwalificeerd, omdat er voorafgaand aan de opdracht diverse fysieke contactmomenten hebben plaatsgevonden tussen appellanten en de opdrachtgevers. Het hof oordeelde dat de kantonrechter zich ten onrechte buiten de rechtsstrijd had begeven en dat de appellanten wel degelijk voldaan hadden aan hun informatieplichten. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van appellanten toe, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kosten van het geding werden ook toegewezen aan appellanten, aangezien de geïntimeerde als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.319.891/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 10124955 CV EXPL 22-4612
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 juni 2023
inzake
[appellant 1] , [appellante 2] en [appellant 3] ,allen verbonden in een maatschap, gevestigd te [vestigingsplaats] , en h.o.d.n. [X] ,
appellanten,
advocaat: mr. R.A.J. Zomer te Oosterhout,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 30 november 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 16 november 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde.
[geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen. Tegen hem is ter rolle van 13 december 2022 verstek verleend.
[appellanten] hebben daarna een memorie van grieven, met producties, ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 3.999,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juni 2022, en de buitengerechtelijke kosten van € 524,90, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.

2.Feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1.
[geïntimeerde] en zijn echtgenote, [naam] (hierna: [naam] ), hebben [appellanten] opdracht gegeven voor de verlening van juridische diensten. De opdracht is door [appellanten] schriftelijk bevestigd aan [naam] op 16 september 2019 en bestond uit het doen verwijderen van BKR-registraties op naam van [geïntimeerde] en [naam] .
2.2.
[geïntimeerde] en [naam] zijn door Coderingvrij.nl doorverwezen naar [appellanten] , nadat een minnelijke poging om de BKR-registraties te verwijderen door Coderingvrij.nl niet was geslaagd. Voorafgaand aan de opdrachtverlening aan [appellanten] hebben op 17 april 2018 en
7 december 2018 gesprekken plaatsgevonden tussen [naam] en [appellanten]
2.3.
[appellanten] hebben succesvol de BKR-registratie op naam van [naam] laten verwijderen. Een namens [geïntimeerde] ingediend verzoekschrift is behandeld ter zitting van 5 december 2019 van de rechtbank Noord-Holland, waar [geïntimeerde] ook aanwezig was. Bij beschikking van 16 januari 2020 heeft de rechtbank het verzoek van [geïntimeerde] afgewezen.
2.4.
Op 11 februari 2020 heeft [naam] telefonisch verzocht om hoger beroep in te stellen tegen laatstgenoemde beschikking. [appellanten] hebben de inhoud van dit telefoongesprek per e-mail van 11 februari 2020 bevestigd aan [naam] en vervolgens de opdracht per brief van 15 februari 2020 aan [geïntimeerde] bevestigd. In de e-mail en de uitgebreide schriftelijke opdrachtbevestiging is vermeld een vaste prijsafspraak voor de te verlenen werkzaamheden in hoger beroep van € 3.000,-- exclusief BTW en verschotten.
2.5.
Bij beschikking van 8 maart 2022 is het hoger beroep van [geïntimeerde] door het gerechtshof afgewezen.
2.6.
Op 23 mei 2022 hebben [appellanten] aan [geïntimeerde] een einddeclaratie gestuurd van
€ 3.999,-- voor de verrichte werkzaamheden en verschotten.
2.7.
[appellanten] hebben op 11 juli 2022 en 28 juli 2022 aanmaningen gestuurd naar [geïntimeerde] , waarbij in de bief van 11 juli 2022 [geïntimeerde] is gewezen op buitengerechtelijke incassokosten en de hoogte daarvan. Op 1 augustus 2022 is aan [naam] per e-mail een betalingsafspraak bevestigd. Bij brief van 15 augustus 2022 hebben [appellanten] een laatste betalingsherinnering aan [geïntimeerde] gestuurd.

3.Beoordeling

3.1.
[appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 3.999,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten van € 524,90, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding, met nakosten en rente.
3.2.
[geïntimeerde] is niet verschenen bij de kantonrechter waarop tegen hem verstek is verleend.
3.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellanten] afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat [appellanten] niet voldoende hebben gesteld en onderbouwd dat zij hebben voldaan aan de op hen rustende (pre)contractuele informatieplichten van de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW) alsmede dat niet voldaan is aan de in artikel 111 lid 2 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) neergelegde vereisten waaraan een dagvaarding dient te voldoen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met twee grieven op. Met
grief 1betogen [appellanten] dat de kantonrechter zich buiten de rechtsstrijd heeft begeven en ten onrechte geen hoor en wederhoor heeft toegepast. Met
grief 2komen [appellanten] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de overeenkomst van opdracht tussen hen en [geïntimeerde] een overeenkomst op afstand is, zodat de kantonrechter ten onrechte artikel 6:230m BW van toepassing heeft verklaard.
3.4.
Grief 2 is de meest verstrekkende grief van [appellanten] , zodat het hof eerst deze grief zal bespreken.
3.5.
De overeenkomst die ten grondslag ligt aan de vorderingen van [appellanten] , betreft de opdracht aan [appellanten] om tegen een vaste prijsafspraak hoger beroep in te stellen tegen de afwijzende beschikking van 16 januari 2020 van de rechtbank Noord-Holland. Het hof stelt vast dat na doorverwijzing door Coderingvrij.nl en voorafgaand aan het geven van de eerste opdracht en de schriftelijke bevestiging daarvan, twee gesprekken hebben plaatsgevonden tussen [appellanten] en [naam] op het kantoor van [appellanten] Vervolgens heeft er een zitting in eerste aanleg plaatsgevonden, waarbij [geïntimeerde] aanwezig was en zijn er contactmomenten geweest na de afwijzende beschikking. Reeds uit deze feitelijke gang van zaken volgt dat de opdracht aan [appellanten] om hoger beroep in te stellen, pas is gegeven na diverse (fysieke) contactmomenten met de opdrachtgevers. Anders dan de kantonrechter heeft overwogen, is dus geen sprake van een overeenkomst op afstand.
3.6.
Dat mogelijk de opdracht van [naam] en [geïntimeerde] aan Coderingvrij.nl wel is aan te merken als een overeenkomst op afstand, maakt dat oordeel niet anders. De opdracht aan Coderingvrij.nl betrof de minnelijke poging om tot verwijdering van de BKR-registraties te komen. [appellanten] is een andere partij dan Coderingvrij.nl en heeft twee nieuwe opdrachten gekregen: in eerste instantie de opdracht om via de rechter verwijdering van de BKR-registraties af te dwingen en later de opdracht om hoger beroep in te stellen voor [geïntimeerde] . Deze opdrachten zijn wezenlijk anders (en met een andere partij) dan de opdracht aan Coderingvrij.nl.
3.7.
Als onweersproken staat vast dat [geïntimeerde] (samen met zijn echtgenote) aan [appellanten] opdracht heeft gegeven voor het verrichten van de werkzaamheden. Bovendien heeft hij de opdrachtbevestigingen toegestuurd gekregen en is hij met [appellanten] aanwezig geweest bij de zitting van de rechtbank Noord-Holland op 5 december 2019.
3.8.
Evenmin is betwist dat [appellanten] de overeengekomen werkzaamheden in hoger beroep heeft uitgevoerd, zoals afgesproken in de opdrachtbevestiging van 15 februari 2020. [geïntimeerde] dient de rekening daarvoor dan ook te betalen. Nu [geïntimeerde] de hoogte van de vordering niet heeft bestreden, is het gevorderde bedrag van € 3.999,- toewijsbaar, te vermeerderen met de eveneens niet bestreden wettelijke rente daarover vanaf 7 juni 2022.
3.9.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten kunnen ook worden toegewezen. In de eerste aanmaning van 11 juli 2022 hebben [appellanten] [geïntimeerde] gewezen op deze kosten en de hoogte daarvan. Van een betwisting van deze vordering door [geïntimeerde] is niet gebleken.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat grief 2 slaagt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [appellanten] zullen alsnog worden toegewezen. Grief 1 behoeft daarom geen bespreking meer. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 3.999,00 aan [appellanten] , te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juni 2022 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 524,90;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] begroot op € 590,33 aan verschotten en € 249,00 voor salaris, en in hoger beroep tot op heden op € 446,33 aan verschotten en € 836,00 voor salaris, en op € 170,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, T.S. Pieters en M.C. Bosch en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023.