In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De kantonrechter had de vorderingen van appellanten afgewezen, waarbij werd geoordeeld dat de overeenkomst tot juridische dienstverlening een overeenkomst op afstand was, zoals bedoeld in artikel 6:230m BW. Appellanten, verbonden in een maatschap, vorderden betaling van € 3.999,00 van de geïntimeerde, die niet verschenen was in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de opdracht tot juridische dienstverlening niet als een overeenkomst op afstand kan worden gekwalificeerd, omdat er voorafgaand aan de opdracht diverse fysieke contactmomenten hebben plaatsgevonden tussen appellanten en de opdrachtgevers. Het hof oordeelde dat de kantonrechter zich ten onrechte buiten de rechtsstrijd had begeven en dat de appellanten wel degelijk voldaan hadden aan hun informatieplichten. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van appellanten toe, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kosten van het geding werden ook toegewezen aan appellanten, aangezien de geïntimeerde als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.