ECLI:NL:GHAMS:2023:1405

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
23-001040-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake registratieplicht gebruikte motorblokken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1963, werd beschuldigd van het niet registreren van zeven gebruikte motorblokken in het Digitaal Opkopers Register, zoals vereist onder artikel 437 lid 1 aanhef en onder a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging correct was, waarbij werd benadrukt dat de verdachte een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen handelaar was. Het verweer van het Openbaar Ministerie, dat de hoorplicht was geschonden bij de oplegging van de strafbeschikking, werd verworpen. De verdachte had eerder een geldboete van € 2.100,- opgelegd gekregen, maar de kantonrechter had het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard vanwege deze schending.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 juni 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet aan zijn registratieplicht had voldaan, ondanks eerdere waarschuwingen. De verdachte had verklaard dat hij moeite had met de registratie, maar het hof achtte deze verklaring niet aannemelijk. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 2.000,- en 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het blanco strafblad van de verdachte en het feit dat er na de tenlastegelegde datum geen nieuwe incidenten hebben plaatsgevonden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 437 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001040-22
Datum uitspraak: 19 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (locatie Amsterdam) van 5 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer 96-112251-21 tegen:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1963,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2023.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 21 augustus 2020 te Amsterdam, in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zijnde een
bij algemene maatregel van bestuuraangewezen handelaar en/of voor hem optredend persoon, geen aantekening heeft gehouden van alle gebruikte en/of ongeregelde goederen, die hij verworven, dan wel voorhanden heeft.
Het hof heeft door toevoeging van de cursieve woorden de juiste inhoud van de tenlastelegging vastgesteld. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. In de oorspronkelijke tekst van de tenlastelegging is de term ‘aangewezen’ opgenomen. Die term kan in de context van deze tenlastelegging, waarbij artikel 437, lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) als toepasselijke bepaling is vermeld, in redelijkheid geen andere betekenis hebben dan aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. Uit de stukken van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken blijkt ook dat het de verdachte zowel in de fase van de opsporing als in de fase van het onderzoek ter terechtzitting steeds duidelijk was op welke, op hem als handelaar in gebruikte auto’s rustende, verantwoordelijkheid hij (strafrechtelijk) werd aangesproken en tegen welke beschuldiging hij zich had te verweren.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan op de voet van art. 395a Wetboek van Strafvordering (Sv).

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Aan de verdachte is bij strafbeschikking van 4 mei 2021 een geldboete opgelegd van € 2.100,- ter zake van overtreding van artikel 437 lid 1, aanhef en onder a, Sr. De verdachte heeft daartegen verzet ingesteld. De kantonrechter heeft de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard. Het hof beschikt niet over een gemotiveerd vonnis, maar uit de stellingen van de verdediging en het Openbaar Ministerie blijkt voldoende dat aan de beslissing van de kantonrechter ten grondslag ligt de geconstateerde schending van de hoorplicht bedoeld in artikel 257c lid 2 Sv.
Volgens artikel 257c lid 2 Sv wordt, kort gezegd, een strafbeschikking met een geldboete van meer dan € 2.000,- slechts uitgevaardigd indien de verdachte, bijgestaan door een raadsman, daaraan voorafgaand is gehoord door de officier van justitie die de strafbeschikking uitvaardigt. Dat is in dit geval niet gebeurd. In de Memorie van toelichting bij voormelde bepaling is overwogen dat schending van deze hoorplicht geen gevolgen dient te hebben in de procedure na verzet tegen een strafbeschikking, omdat de in artikel 257c Sv neergelegde normen ertoe strekken te bevorderen dat strafbeschikkingen tot stand komen waartegen de verdachte geen verzet wil doen. Zij strekken er niet toe de kans te vergroten dat tegen strafbeschikkingen met kans op succes verzet kan worden gedaan (zie: Kamerstukken II 2004-2005, 29 849, nr. 3, p. 31-32). Volgens de Memorie van toelichting worden gebreken, klevend aan de procedure die tot oplegging van de strafbeschikking heeft geleid, zoals een schending van de hoorplicht, tenslotte rechtgezet door de berechting zelf. De verdachte wordt daarin gehoord, en het vonnis moet voldoen aan de eisen die de wet daaraan stelt (zie: Kamerstukken II 2004-2005, 29 849, nr. 3, p. 59).
Het hof ziet, ook in hetgeen door de raadsman is aangevoerd over de moeite die de verdachte heeft ondervonden bij het verzekeren van zijn auto, geen aanleiding om af te wijken van de bedoeling van de wetgever. Het hof volstaat met de constatering dat de hoorplicht is verzuimd.

Bespreking van een bewijsverweer

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Er is namelijk onvoldoende onderzoek gedaan naar welke onderdelen wel of niet geregistreerd zijn. Bovendien is niet gebleken dat de motoren van diefstal afkomstig zijn.
Het hof stelt de volgende feiten vast. Het door een bevoegde opsporingsambtenaar in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal overtreding van 26 april 2021 (p. 1-3 digitaal dossier) houdt, kort samengevat, het volgende in. Op 21 augustus 2020 is buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant01] als Digitale Opkopers Register-controleur het bedrijf [bedrijf01] aan de [adres02] binnen gegaan. Hij zag dat er in het bedrijf tweedehands motorblokken lagen. [verbalisant01] hoorde van zijn collega [verbalisant02] en de collega van de politie [verbalisant03] dat er zeven motorblokken in het bedrijf lagen. Deze motorblokken vallen volgens [verbalisant01] onder de registratieverplichting. [verbalisant01] heeft vervolgens de eigenaar, die op dat moment werkzaam was in het bedrijf (de verdachte) [1] gevraagd het digitale opkopers register te openen voor inzage. [verbalisant01] zag dat het bedrijf wel in het bezit was van het Digitaal Opkopers Register en dat de eigenaar daarin kon inloggen, maar dat de zeven motorblokken daarin niet geregistreerd stonden. [verbalisant01] zag in zijn systeem dat eerder een controle is uitgevoerd, een waarschuwingsbrief is overhandigd en dat de eigenaar is medegedeeld dat hij registratieplichtig is. [verbalisant01] heeft op 21 augustus 2020 de verdachte [verdachte01] , geboren op [geboortedatum01] 1963 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) staande gehouden op verdenking van overtreding van artikel 437 Sr en heeft de verdachte hiervan een proces-verbaal aangezegd.
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat twee van de zeven motorblokken al geregistreerd waren, twee motorblokken al zeventien jaar in de zaak lagen en de overige drie motorblokken afkomstig waren van auto’s die in het bedrijf stonden en nog gemonteerd moesten worden. Hij heeft eerder geprobeerd om spullen digitaal te registreren, maar dat is toen niet gelukt. Er moest nog een knop worden ingedrukt, maar dat was niet aan hem verteld. Tegenover buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant01] heeft de verdachte zich op 21 augustus 2020 op zijn zwijgrecht beroepen.
Het hof acht de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd niet aannemelijk en gaat uit van hetgeen in het proces-verbaal overtreding is geverbaliseerd, te weten dat voor de aangetroffen zeven tweedehands motorblokken een plicht tot registratie bestond waaraan niet (op enige wijze) was voldaan. Het hof acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 augustus 2020 te Amsterdam, in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zijnde een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen handelaar, geen aantekening heeft gehouden van alle gebruikte goederen, die hij voorhanden heeft.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn vermeld in de hiervoor opgenomen bespreking van het bewijsverweer.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
als bij algemene maatregel van bestuur aangewezen handelaar in de uitoefening van zijn bedrijf niet met inachtneming van de bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels aantekening houden van alle gebruikte goederen die hij voorhanden heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (locatie Amsterdam) heeft als gezegd de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 2.100,- met een proeftijd van twee jaar, gelet op het feit dat de verdachte een blanco strafblad heeft en er na 21 augustus 2020 geen nieuwe incidenten hebben plaatsgevonden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in zijn bedrijf zeven gebruikte motorblokken niet geregistreerd in het Digitaal Opkopers Register. Door zo te handelen ondermijnt hij het systeem dat tot doel heeft de handel in gestolen goederen te voorkomen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 mei 2023 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op het feit dat de verdachte na 21 augustus 2020 zich niet opnieuw aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 437 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 4 mei 2021 onder CJIB nummer [nummer01] .
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M. Lolkema en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2023.
Mr. Lolkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Pagina 8-9 van het digitale dossier behelst een geschrift dat het hof bezigt in samenhang met het proces-verbaal overtreding. Dit geschrift betreft een uittreksel van de Kamer van Koophandel dat onder meer inhoudt dat de verdachte één van de drie vennoten (met gelijke bevoegdheid) is van [bedrijf01] aan de [adres03] .