ECLI:NL:GHAMS:2023:1762

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
22/00536
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens verzuim in machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [Z]. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard vanwege een verzuim ter zake van de machtiging. De heffingsambtenaar had eerder op 10 juni 2016 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan [X] B.V., waartegen bezwaar is gemaakt. De rechtbank Amsterdam heeft in eerdere uitspraken het beroep van [X] B.V. niet-ontvankelijk verklaard, en het Hof heeft deze lijn voortgezet. De gemachtigde van [X] B.V. had geen geldige machtiging om namens de vennootschap op te treden, aangezien het machtigingsformulier niet door de belanghebbende zelf was ondertekend. Het Hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde niet bevoegd was om het hoger beroep in te stellen en dat er voldoende gelegenheid was geboden om dit verzuim te herstellen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het Hof heeft geen reden gezien voor een kostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00536
6 juli 2023
uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.,te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer)
tegen de uitspraak van 3 augustus 2021 in de zaak met kenmerk AMS 17/1315 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 10 juni 2016 een naheffingsaanslag parkeerbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) aan belanghebbende opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft op 14 juni 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 juni 2016 het bezwaar van
[A] gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.
1.3.1.
De gemachtigde stelt namens belanghebbende bij schrijven van 8 juli 2016 bezwaar te hebben gemaakt tegen de naheffingsaanslag van 10 juni 2016.
1.3.2.
De gemachtigde heeft namens belanghebbende bij brief van 27 februari 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 8 juli 2016.
1.3.3.
De rechtbank heeft met een uitspraak van 16 januari 2018 het beroep kennelijk gegrond verklaard en de heffingsambtenaar opgedragen binnen twee weken alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken. De rechtbank heeft ook bepaald dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende een dwangsom verschuldigd is.
1.3.4.
Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben verzet ingesteld tegen de uitspraak van 16 januari 2018. Met de uitspraak op verzet van 21 maart 2018 heeft de verzetsrechter het verzet van de heffingsambtenaar gegrond verklaard en de uitspraak van 16 januari 2018 vernietigd.
1.3.5.
De rechtbank heeft met een uitspraak van 8 mei 2018 het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.6.
Belanghebbende heeft verzet ingesteld tegen de uitspraak van 8 mei 2018. Met de uitspraak op verzet en beroep van 6 september 2018 heeft de rechtbank het verzet van belanghebbende gegrond verklaard. Het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.7.
Het Hof heeft met de uitspraak van 14 februari 2019 de uitspraak van de rechtbank van 6 september 2018 vernietigd voor zover betrekking hebbend op het beroep van belanghebbende. Hierbij heeft het Hof de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een hernieuwde behandeling in beroep met inachtneming van de uitspraak van 14 februari 2019.
1.3.8.
De Hoge Raad heeft met een arrest van 20 september 2019 het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.9.
De rechtbank heeft in haar uitspraak, aan partijen verzonden op 3 augustus 2021, het volgende beslist:
“ De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af; ”
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is door het Hof via digitale wijze ontvangen op 5 augustus 2021. De heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2023.Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen hoewel zijn gemachtigde overeenkomstig de wet is uitgenodigd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Tot de gedingstukken uit de beroepsfase behoort een machtigingsformulier dat is ondertekend door [B] met de opmerking: “ [X] BV [B] ”.
2.2
In hoger beroep heeft belanghebbende geen (nader) machtigingsformulier overlegd.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de uitspraak van de rechtbank juist is.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen en beslist:

Overwegingen
1. In navolging van het Hof merkt de rechtbank niet [B] maar de besloten vennootschap [X] B.V. aan als belanghebbende. Partijen zijn door deze correctie niet benadeeld. De opgelegde naheffingsaanslag is geadresseerd aan [X] B.V. Hieruit leidt de rechtbank af dat de naheffingsaanslag is opgelegd aan die besloten vennootschap. Het is immers verboden de aanduiding B.V. in een handelsnaam te voeren als een onderneming niet toebehoort aan een besloten vennootschap. Een besloten vennootschap bezit rechtspersoonlijkheid en is zelfstandig drager van rechten en verplichtingen. Hieruit volgt dat [X] B.V. en niet [B] gehouden was de opgelegde naheffingsaanslag te betalen. De bestuurder van de auto was [A] . Het dossier geeft geen aanleiding [B] aan te merken als belanghebbende.
2. Het Hof [
Hof:de uitspraak van het Hof zoals benoemd hiervoor onder 1.3.7) heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een hernieuwde behandeling in beroep.
Het Hof heeft in 3.5 het volgende overwogen:
“Bij de hernieuwde behandeling van het beroep moet het volgende in aanmerking [te] worden genomen. Door of namens belanghebbende na de uitspraak op bezwaar van 21 juni 2016 aan de heffingsambtenaar gezonden stukken waarin opnieuw ‘bezwaar’ wordt gemaakt, moeten niet als bezwaarschrift in behandeling worden genomen, maar moeten worden aangemerkt als beroep tegen de uitspraak. In beroep dient te worden beoordeeld of – nu de heffingsambtenaar dit in twijfel trekt – [B] bevoegd is namens belanghebbende ( [X] B.V.) op te treden (en iemand te machtigen voor de procedure). Voorts dient de rechtbank te beoordelen of het beroep tijdig is ingesteld en het beroep derhalve ontvankelijk is.”
3. De gemachtigde stelt dat hij op 8 juli 2016 per e-mail een bezwaarschrift heeft ingediend. De heffingsambtenaar stelt deze e-mail toen niet te hebben ontvangen, aangezien hij deze in zijn systemen niet kan terugvinden. In beroep heeft [B] een afdruk overgelegd van zijn e-mail van 8 juli 2016 aan parkeerbezwaar@ [Z] .nl met als onderwerp “bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag d.d. 10 juni 2016 met kenmerk 0060297155” en met als bijlage een pdf-bestand met de naam “4 bezwaar.pdf’. Ook heeft hij een afdruk overgelegd van een ontvangstbevestiging, die de heffingsambtenaar kennelijk automatisch heeft verzonden, en een e-mail van de heffingsambtenaar met hetzelfde kenmerk en het antwoord dat een bezwaar niet per e-mail kan worden ingediend. De rechtbank stelt daarom vast dat de heffingsambtenaar de e-mail van de gemachtigde van 8 juli 2016 heeft ontvangen.
4. Omdat op 21 juni 2016 reeds een uitspraak was gedaan op het bezwaar van [A] , merkt de rechtbank dit tweede bezwaarschrift in navolging van het Hof aan als beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar van 21 juni 2016. De brief van 27 februari 2017 merkt de rechtbank aan als herhaling van dit beroepschrift.
5. Artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan kan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Als die weg niet is geopend, kan een elektronisch verzonden bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. De rechtbank ziet geen aanleiding het bezwaarschrift om die reden niet-ontvankelijk te verklaren.
6. De rechtbank stelt echter vast dat de gemachtigde niet bevoegd was om namens belanghebbende [X] B.V. beroep in te stellen. Volgens de schriftelijke volmacht is de machtiging aan de gemachtigde verstrekt. Het machtigingsformulier is ondertekend door [B] met de opmerking: “ [X] BV [B] ”. De stukken van het geding bevatten echter niets waaruit kan volgen dat [B] bevoegd is [X] B.V. in of buiten rechte te vertegenwoordigen of daarvoor een machtiging te verlenen. Hoewel de bevoegdheid van [B] door de heffingsambtenaar en het Hof expliciet aan de orde is gesteld, heeft [B] niet in enig ingediend stuk iets aangevoerd of overgelegd waaruit zou kunnen volgen dat hij bevoegd was om namens [X] B.V. te handelen. Dit had zonder meer – in aanmerking nemende dat hij wordt vertegenwoordigd door een beroepsmatig optredende gemachtigde – op zijn weg gelegen indien zulks wel het geval zou zijn.
7. De rechtbank concludeert dat het beroep niet geldig namens belanghebbende [X] B.V. is ingesteld. Het beroep is om die reden niet-ontvankelijk.
8. [X] B.V. heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van haar zaak. De rechtbank stelt echter vast dat het geldelijke belang van deze zaak voor zowel [X] B.V. als voor [B] nihil bedraagt. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag op 21 juni 2016 vernietigd en het beroep zou pas op 8 juli 2016 zijn ingesteld. In een dergelijk geval bestaat geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie heeft veroorzaakt. Bij het ontbreken van zodanige spanning en frustratie kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, maar is er geen toekomende schadevergoeding.
9. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Het Hof stelt, gelijk de rechtbank inzake het beroep, vast dat de gemachtigde niet bevoegd is om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen. Volgens de schriftelijke volmacht is de machtiging aan de gemachtigde verstrekt. Het machtigingsformulier is echter niet ondertekend door belanghebbende maar door [B] met de opmerking: “ [X] BV [B] ”. De stukken van het geding bevatten ook in hoger beroep niets waaruit kan volgen dat [B] bevoegd is om belanghebbende in of buiten rechte te vertegenwoordigen of om daarvoor een machtiging aan de gemachtigde te verlenen.
5.2.
Voorts overweegt het Hof dat belanghebbende c.q. diens gemachtigde met de hieraan voorafgaande beroepsfase en met de huidige hoger beroepsfase meer dan genoeg tijd en gelegenheid is geboden tot een herstel van dit verzuim ter zake van de machtiging. Om onverklaarbare redenen wordt van die gelegenheid herhaaldelijk geen gebruik gemaakt.
5.3.
De slotsom is dan ook dat ook het hoger beroep niet-ontvankelijk is.

6.Kosten

Het Hof vindt geen reden voor een kostenveroordeling.

7.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door mr. N. Djebali, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom, als griffier. De beslissing is op 6 juli 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.