Het hof overweegt dat juist het feit dat de bijdragen zijn gebruikt voor het betalen van gezamenlijke kosten, meebrengt dat met deze bijdragen rekening moet worden gehouden. Als gevolg van deze bijdragen hebben partijen niet vanuit hun inkomen de kosten volledig hoeven te betalen. Waarom sprake zou zijn van dubbeltellingen, zoals de vrouw stelt, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk.
Wat betreft de door de man genoemde bijdragen, overweegt het hof als volgt.
* Kinderbijslag
De vrouw betwist dat zij in 2019 een bijdrage heeft ontvangen. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt echter dat op 1 oktober 2019 op de gezamenlijke rekening een bedrag van € 585,36 is ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank. Het hof gaat voorts ervan uit dat het bedrag van € 632,82 dat de vrouw in 2021 heeft ontvangen, ziet op een kwartaal, zodat slechts een derde van dit bedrag moet worden meegenomen.
* Kindgebonden budget
Ervan uitgaande dat de man tot begin 2020 ingeschreven stond op het adres van de voormalige echtelijke woning, zoals de vrouw onbetwist heeft gesteld, gaat het hof ervan uit dat de vrouw in 2019 nog niet in aanmerking kwam voor een kindgebonden budget. Daarvoor was het gezamenlijk inkomen van partijen te hoog.
* PGB onderhoud en verzekering elektrische rolstoel
Uit de brief van de gemeente [gemeente] die de vrouw als productie 17 in hoger beroep heeft overgelegd, volgt dat de vrouw in aanmerking kwam voor een PGB voor de aanschaf, het onderhoud en reparatie en de verzekering van een elektrische rolstoel. Met de vrouw is het hof van oordeel dat de betaling van het PGB alleen tot gevolg kan hebben dat de door de vrouw opgevoerde kosten voor onderhoud en verzekering niet bij de door haar betaalde kosten van de huishouding mogen worden opgeteld. Het is echter niet juist om van een maandelijks inkomen vanuit het PGB uit te gaan, zoals de man lijkt te doen. De vrouw heeft gesteld dat zij alleen in 2020 onderhoudskosten heeft gehad ad € 681,-. Uit het eigen overzicht van de vrouw blijkt echter dat zij ook in 2019 € 141,70 aan “onderhoud elektrische rolstoel” heeft uitgegeven (productie 29, pagina 10). Deze kosten moeten in mindering komen op de kosten van de huishouding. Wat betreft de verzekering schrijft de vrouw in haar brief van 8 januari 2023 dat zij in 2020 € 458,60 aan verzekering heeft betaald. Zij corrigeert deze kosten naar € 423,-. Waarom zij dit doet, licht zij niet toe. Zonder deze ontbrekende toelichting ziet het hof geen aanleiding tot een correctie te komen en zal een bedrag van € 458,60 in mindering worden gebracht op de door de vrouw opgevoerde kosten.
* Voorlopige belastingteruggave in verband met hypotheekrente
Uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften blijkt, zoals de vrouw stelt, dat partijen tot en met oktober 2020 maandelijks een (voorlopige) teruggave van de belastingdienst ontvingen op de en/of rekening. Dat ook over november 2020 tot en met 2021 een teruggave is ontvangen, is niet gebleken.
* Extra teruggave belastingdienst
Uit de overgelegde bankafschriften volgt dat op 16 oktober 2020 een teruggave van de belastingdienst van € 1.071,- is ontvangen, welk bedrag op 18 oktober 2020 is overgeboekt van de gezamenlijke bankrekening naar de op naam van de man staande rekening eindigend op nummer [nummer 3] .
* creditbetalingen diverse bedrijven
De man voert aan dat tot een bedrag van € 2.380,07 betalingen zijn teruggeboekt door bedrijven. De vrouw voert terecht aan dat de betaling van haar zus ad € 89,95 heeft plaatsgevonden nadat de vrouw eerst eenzelfde bedrag heeft betaald. Dit bedrag heeft het hof ook niet teruggevonden op het overzicht van uitgaven door de vrouw. Ook de betaling van Ziggo ad € 1.239,- heeft plaatsgevonden nadat de vrouw eerst eenzelfde bedrag aan Ziggo heeft betaald. Dit bedrag is evenmin op het overzicht van uitgaven door de vrouw terug te vinden. Wat betreft de overige betalingen voert de vrouw aan dat zij deze niet kan vinden op de afschriften. Uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften blijkt echter dat bijvoorbeeld op 29 oktober en 2 november 2019 betalingen aan Spotify van telkens € 9,99 vanaf de en/of rekening en vervolgens twee betalingen door Spotify van € 9,99 op 30 oktober en 5 november 2019 op de en/of rekening zijn gedaan. Ook de betaling van € 395,- van de stichting beheer derdengelden heeft het hof aangetroffen op de bankafschriften (betaling op 31 oktober 2019). Het had op de weg van de vrouw gelegen de bankafschriften na te lopen. Dat zij dat niet heeft gedaan, komt voor haar eigen risico. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de overige door de man genoemde terugboekingen zijn ontvangen.