In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 6 januari 2023 het beroep ongegrond verklaarde. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.331. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Het verzoek om ambtshalve vermindering werd ook afgewezen omdat de termijn van vijf jaar na het belastingjaar was verstreken.
Belanghebbende verzocht om toepassing van de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, maar de inspecteur weigerde deze kortingen omdat een door beide ouders ondertekend ouderschapsplan ontbrak. Het hoger beroep werd ingediend op 2 februari 2023. Tijdens de zitting op 8 augustus 2023 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende zijn standpunt herhaalde dat hij recht had op de kortingen.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen de aanslag en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. De rechtbank had terecht het beroep ongegrond verklaard. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het verzoek om ambtshalve vermindering niet kon worden toegewezen omdat dit ook buiten de termijn was ingediend. De omstandigheden die belanghebbende aanvoerde, waren niet voldoende om een verschoonbare termijnoverschrijding aan te nemen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in de kosten uitgesproken.