ECLI:NL:GHAMS:2023:233

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
23-001508-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep inzake witwassen door jeugdige verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 19 mei 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 2001, had beperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, maar met enkele aanpassingen in de bewijsoverwegingen en de toevoeging van nieuwe bewijsmiddelen. De verdachte werd beschuldigd van witwassen, waarbij het hof vaststelde dat er op verschillende bankrekeningen op naam van de verdachte betalingen waren ontvangen voor goederen die niet waren geleverd aan de benadeelde partijen. De verdachte had verklaard dat hij zijn bankpassen en pincodes aan anderen had afgegeven in ruil voor geld, maar ontkende enige betrokkenheid bij de rekeningen van andere banken. Het hof oordeelde dat de verdachte niet geloofwaardig was en dat hij bewust de kans had aanvaard dat zijn rekeningen gebruikt zouden worden voor het ontvangen van uit misdrijf verkregen geld. Het hof verwierp het verweer van de raadsman dat er geen causaal verband was tussen het tenlastegelegde en de schade van de benadeelde partijen, en bevestigde dat de schade het directe gevolg was van de bewezenverklaarde handelingen. Het hof besloot de vorderingen van de benadeelde partijen te honoreren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001508-22
datum uitspraak: 19 januari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-216333-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2001,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft beperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman - naar voren heeft gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de kinderrechter is opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat:
  • het hof het tenlastegelegde onder feit 3 verbeterd leest in dier voege dat de in de eerste zin aangegeven periode wordt gelezen “24 januari 2019 tot en met 29 april 2020”. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad;
  • het hof de bewijsoverweging van de rechtbank vervangt door de navolgende bewijsoverweging;
  • het hof de navolgende bewijsmiddelen toevoegt;
  • het hof aan de aangehaalde wetsartikelen artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toevoegt;
  • het hof het in hoger beroep gevoerde verweer ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen bespreekt.

Bewijsoverweging

Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep de volgende feiten en omstandigheden vast en oordeelt als volgt.
In de periode van 24 januari 2019 tot en met 29 april 2020 zijn op verschillende bankrekeningen op naam van de verdachte betalingen binnengekomen voor aankopen die de benadeelde partijen via [website01] hadden gedaan, terwijl de aangekochte goederen steeds niet zijn geleverd. Dit betroffen rekeningen van de Rabobank, de ABNAMRO bank, Bunq bank, ASN bank en SNS bank.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij zijn bankpasje en pincode behorende bij zijn rekening bij de ABNAMRO bank aan een ander heeft afgegeven. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij dat eerder ook heeft gedaan met de bankpas en pincode die bij de rekening bij de Rabobank hoorden. De verdachte heeft verklaard dat hem hiervoor geld was beloofd, maar dat hij dat nooit heeft ontvangen.
De verdachte heeft ontkend dat hij iets met de rekeningen bij de Bunq bank, SNS bank en ASN bank te maken heeft gehad. Deze rekeningen zijn niet door hem geopend, hij heeft niet zijn identiteitsbewijs afgegeven en weet dan ook niet hoe het kan dat de rekeningen op zijn naam staan.
Het hof vindt deze ontkenning niet geloofwaardig. Het is een feit van algemene bekendheid dat een ieder die bij een bank een rekening wil openen zich bij die bank moet legitimeren met een identiteitsbewijs. Het is dan ook niet mogelijk dat de bankrekeningen zijn geopend zonder enige bemoeienis van de verdachte. Ook is gebleken dat eind maart 2020 de rekening bij de ABNAMRO bank is opgeheven en dat daarna op de rekeningen bij de ASN bank en SNS bank ook studiefinanciering en zorgtoeslag voor de verdachte zijn gestort en dat er automatische incassobetalingen zijn gedaan voor de zorgverzekering van de verdachte. Dat anderen dan de verdachte de wijzigingen in rekeningnummers aan de betrokken instanties zouden hebben doorgegeven en aldus ook voor betaling van de zorgverzekering van de verdachte zouden hebben zorggedragen, is niet aannemelijk. Verdachte heeft hier desgevraagd ook geen verklaring voor kunnen geven. De rekeningen bij Bunq bank, ASN bank en SNS bank zijn steeds geopend kort voordat daarop een eerste storting in verband met een aankoop via [website01] werd verricht. Vanaf de rekening bij de Bunq bank zijn verschillende bedragen kort na storting in verband met [website01] doorgestort naar de ABNAMRO bankrekening van de verdachte. Bovendien blijkt dat door de benadeelden overgemaakte geldbedragen op de verschillende bankrekeningen steeds kort na storting zijn gepind, vaak in de buurt van waar de verdachte woonde.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de bankrekeningen waar de benadeelde partijen de stortingen op hebben verricht ook daadwerkelijk toebehoorden aan de verdachte en dat het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte voor deze rekeningen ook pinpassen en een pincode heeft ontvangen.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd is het hof van oordeel dat de verdachte de geldbedragen die door de benadeelde partijen op de rekeningen zijn gestort ook voorhanden heeft gehad. Uit het feit dat er op de verschillende rekeningen van de verdachte naast de stortingen door de benadeelde partijen ook meerdere betalingen door een uitzendbureau, cash stortingen en de hiervoor genoemde betalingen van studiefinanciering, zorgtoeslag en incasso’s ten behoeve van de zorgverzekering van de verdachte zijn verricht, blijkt dat de verdachte de beschikking had en heeft gehouden over zijn bankrekeningen. Ook in het geval de verdachte een bankpas en de daarbij behorende pincode tijdelijk aan een derde zou hebben gegeven, leidt dit niet tot een andersluidend oordeel.
De verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij geen vragen heeft gesteld, maar wel het vermoeden had dat de door hem uitgeleende bankpassen niet voor nobele doeleinden zou worden ingezet. Dat heeft hem er echter niet van weerhouden dit toch te doen. Het hof is van oordeel dat de verdachte hiermee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn bankrekeningen zou worden gebruikt voor het ontvangen van uit enig misdrijf verkregen geldbedragen en dat hij zich schuldig zou maken aan witwassen.
Het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

Aanvulling van bewijsmiddelen

Het hof voegt de navolgende bewijsmiddelen aan het proces-verbaal/aantekening mondeling vonnis van de kinderrechter toe:

1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 mei 2022.

Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb mijn bankrekening van de ABN bank afgestaan aan jongens en zou daar geld voor krijgen. Ik heb uiteindelijk geen geld gezien. Ik heb mijn bankpasje van de ABN bank afgegeven aan die jongens.

2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2022.

Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
In 2019 had ik ook geld nodig, toen heb ik mijn bankpas van de Rabobank afgestaan.
Toen ik mijn ABNAMRO pas afstond, had ik geld nodig. Ik dacht niet na over de risico’s en heb niet gevraagd wat ze gingen doen met mijn pasje. Ik dacht niet dat ze iets nobels gingen doen met dat pasje.

Verweer ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen

De raadsman heeft het hof in geval van een bewezenverklaring van het onder feit 3 tenlastegelegde verzocht om de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat er geen sprake is van causaal verband tussen het tenlastegelegde onder feit 3 en de geleden schade zoals gevorderd door de aangevers. De benadeelde partijen zijn slachtoffer geworden van oplichting en niet van het tenlastegelegde witwassen.
Het hof overweegt dat zonder het ter beschikking stellen van de bankpassen en de bankrekeningen van de verdachte de schade van de benadeelde partijen niet was ontstaan. Immers, het geld is rechtstreeks van de rekeningen van de benadeelde partijen overgemaakt naar de bankrekeningen van de verdachte. De bewezenverklaarde handeling staat in rechtstreeks verband met de oplichtingshandelingen en is zodanig bepalend voor het ontstaan van de schade, dat deze schade moet worden gezien als het rechtstreekse gevolg van het bewezenverklaarde. Het hof verwijst in dit kader naar het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:216) en naar hetgeen staat vermeld onder het kopje ‘bewijsoverweging’. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. D. Radder en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2023.