ECLI:NL:GHAMS:2023:2510

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
200.327.815/02 en 200.327.815/03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele verzoeken tot schorsing en inzage in de echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2023, zijn twee incidentele verzoeken aan de orde. Het eerste verzoek betreft de schorsing van de werking van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de verdeling van het huwelijksvermogen tussen de man en de vrouw werd geregeld. De man verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de toedeling van de woning aan de vrouw, omdat hij vreesde dat de vrouw de woning zou verkopen aan de huurders voordat hij zijn hoger beroep had kunnen indienen. Het hof weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat het belang van de vrouw bij het ontvangen van huurinkomsten zwaarder weegt dan het belang van de man bij schorsing. Het hof wijst het verzoek tot schorsing af.

Het tweede verzoek betreft inzage in bankafschriften van de vrouw, omdat de man vermoedt dat zij gelden heeft weggesluisd. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende onderbouwd heeft dat hij een rechtmatig belang heeft bij deze inzage. De vrouw heeft aangetoond dat haar bankrekeningen niet substantieel afwijken van de verwachte saldi, en het hof wijst ook dit verzoek af. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van het hof, en de uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.327.815/02 en 200.327.815/03
zaaknummers rechtbank: C/13/703616 / FA RK 21-3920 (echtscheiding) en C/13/722545 / FA RK 22-5595 (verdeling)
beschikking van de meervoudige kamer van 24 oktober 2023 in het incidentele verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking en tot inzage of afschrift van bescheiden, in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Spieker te Heemstede,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Vosmeijer te Amstelveen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2023 (hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Bij deze beschikking heeft de rechtbank in het kader van de verdeling van het huwelijksvermogen tussen partijen met betrekking tot de onroerende zaken onder meer beslist, voor zover hier van belang, dat de woning aan de [A-straat] te ( [postcode] ) [plaats B] tegen een waarde (in verhuurde staat) van € 441.000,- aan de vrouw wordt toegedeeld, waarbij de vrouw ten tijde van de levering van het aandeel van de man bij de notaris de helft van de waarde aan de man dient te voldoen. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.Het geding met betrekking tot het verzoek tot schorsing en tot inzage

2.1
Het verloop van de procedure in beide incidenten blijkt uit:
- het beroepschrift van de man met producties, ingekomen op 24 mei 2023, tevens houdende de verzoeken tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking (200.327.815/02) en een verzoek tot inzage op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (200.327.815/03);
- het verweerschrift tegen de incidentele verzoeken, ingekomen op 28 juni 2023.
2.2
De mondelinge behandeling van de verzoeken heeft op 4 september 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door mr. F. Spieker en mr. B.M.C.M. Hiddes, advocaten te Heemstede;
- de vrouw, bijgestaan door mr. H. Vosmeijer.
Mr. Hiddes heeft zijn persoonlijke aantekeningen aan de griffier overhandigd en mr. Vosmeijer heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in de zaak met zaaknummer 200.327.815/02

3.1
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de vrouw de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de man. Het hof kan op grond van de wet toch beslissen dat de beschikking nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt, door de werking van die beschikking te schorsen. De Hoge Raad heeft daarvoor maatstaven uiteengezet (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
De maatstaven komen er in dit geval kort gezegd op neer dat het hof de belangen van beide partijen bij het al dan niet direct uitvoeren van de beschikking tegen elkaar moet afwegen. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij als uitgangspunt buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
Anders dan de vrouw meent, is de mogelijkheid tot schorsing in deze zaak niet beperkt tot een geval van een feitelijke misslag. De rechtbank heeft de belangen van partijen afgewogen in haar motivering van de beslissing aan wie van beiden de woning aan de [A-straat] moest worden toegedeeld, maar die motivering zag niet op het al dan niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van dit onderdeel van de beschikking. Het hof stelt dan ook vast dat sprake is van een niet-gemotiveerde uitvoerbaarverklaring bij voorraad, in welk geval de belangen van partijen bij schorsing dienen te worden afgewogen.
3.2
Hoewel de man in zijn petitum heeft verzocht om de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de gehele verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap, heeft hij in de toelichting zijn verzoek tot schorsing toegespitst op de toedeling van de woning aan de [A-straat] te [plaats B] aan de vrouw. Het hof gaat dan ook ervan uit dat de man alleen van dit onderdeel schorsing wenst.
Voornoemde woning is tegen een waarde van € 441.000,- (in verhuurde staat) aan de vrouw toegedeeld. De huurders van de woning willen de woning kopen en hebben een bod gedaan van € 575.000,-. De man vreest dat de vrouw de woning voor dit bedrag aan hen zal verkopen voordat hij dit geschilpunt in hoger beroep heeft kunnen voorleggen. Dat zou betekenen dat de vrouw een overwaarde ontvangt van € 134.000,- die zij niet met de man hoeft te delen. De man wil dat voorkomen en stelt daarom belang te hebben bij schorsing van de werking van dit onderdeel van de bestreden beschikking.
3.3
Tegenover het belang dat de man aanvoert, staat het belang van de vrouw. Niet alleen wil zij vanwege de moeizame verstandhouding tussen partijen feitelijk en financieel los raken van de man, maar ook stelt zij de huur van de woning aan de [A-straat] als inkomstenbron nodig te hebben.
3.4
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken blijkt dat de vrouw inkomsten uit arbeid heeft. Zij is sinds september 2017 werkzaam in loondienst (90%) bij [X] . Gezien de cumulatieven op haar loonstrook van december 2022 bedroeg haar brutoloon dat jaar € 26.795,-. De vrouw wil dit inkomen aanvullen met de huurinkomsten van € 2.050,- per maand en heeft in eerste aanleg alleen in het geval dat de woning aan de [A-straat] niet aan haar zou worden toegedeeld verzocht om een uitkering tot haar levensonderhoud van € 3.000,- per maand. Aangezien de woning overeenkomstig haar verzoek aan haar is toegedeeld, heeft de rechtbank het alimentatieverzoek afgewezen. Aannemelijk is dan ook dat de vrouw (een financieel) belang heeft bij het uitvoeren van de bestreden beschikking. Naar het oordeel van het hof weegt dit belang van de vrouw bij (huur)inkomsten zwaarder dan het belang van de man bij schorsing.
Het betoog van de man dat de gevolgen van niet schorsen groot en onomkeerbaar voor hem kunnen zijn, volgt het hof niet. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw herhaald dat zij de woning aan de [A-straat] niet aan de huurders zal verkopen. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake is van een restitutierisico. De verkoopopbrengst en de aan de vrouw toegedeelde woning aan de [B-straat] te [plaats B] bieden immers voldoende zekerheid voor de man indien in hoger beroep anders wordt beslist.
Gelet op het vorenstaande zal het hof het schorsingsverzoek afwijzen.

4.De motivering van de beslissing in de zaak met zaaknummer 200.327.815/03

4.1
Op grond van artikel 843a Rv kan een partij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
De man wenst inzage in de afschriften van twee bankrekeningen van de vrouw (te weten betaalrekening [rekeningnummer 1] en spaarrekening [rekeningnummer 2] ) over de periode van 17 december 2020 tot en met 17 juni 2021 (zijnde de peildatum), omdat hij vermoedt dat de vrouw gelden heeft ‘weggesluisd’ voordat haar advocaat het verzoek tot echtscheiding indiende en daarmee de peildatum voor de omvang van de te verdelen gemeenschap heeft bepaald. Het bevreemdt de man dat de saldi van voornoemde bankrekeningen op de peildatum € 2.968,63 en € 8.700,52 bedroegen terwijl de vrouw inkomsten uit arbeid ontving evenals de helft van de huurinkomsten van twee woningen van partijen. Aangezien de man alle vaste lasten van partijen droeg, ziet de man niet waaraan de vrouw haar inkomsten heeft besteed en hij had dan ook hogere banksaldi verwacht. Door inzage te krijgen in de afschriften van de vrouw van het laatste half jaar vóór de peildatum wil de man inzichtelijk krijgen waaraan de vrouw haar inkomen heeft uitgegeven.
De vrouw heeft verweer gevoerd.
4.2
Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende onderbouwd dat hij een rechtmatig belang heeft bij inzage in de bankafschriften van de vrouw. In het licht van de wel bekende gegevens, heeft de man met zijn stelling dat de vrouw meerdere inkomstenbronnen had en dat de man alle vaste lasten betaalde, wat daar ook van zij, onvoldoende geconcretiseerd waarom hij bij de gevraagde bescheiden een rechtmatig belang heeft. De vrouw heeft gewezen op de saldi van haar betaal- en spaarrekening per 31 december 2020 (van respectievelijk € 1.118,- en € 9.700,-), zoals die blijken uit de door de man zelf ingevulde aangifte IB 2020, derhalve een half jaar vóór indiening van haar echtscheidingsverzoek. Deze bedragen – maar ook de saldi per 1 januari 2020 van € 279,- en € 8.989,- zoals die blijken uit de aangifte IB 2020 - zijn vergelijkbaar met de saldi op 17 juni 2021.
Het hof zal ook dit verzoek van de man afwijzen.
4.3
Na vermeerdering van zijn zelfstandige verzoeken in eerste aanleg heeft de man op grond van artikel 843a Rv voorts verzocht de vrouw te verplichten inzage te geven in een door haar ontvangen erfenis en in twee lijfrentepolissen. Tegen de afwijzing van dit verzoek heeft de man in zijn appelschrift een grief (IX) gericht, in tegenstelling tot het andere verzoek tot inzage dat met een aparte kop aan het begin van het beroepschrift is aangekondigd. Zoals bij de mondelinge behandeling is gebleken, is het voor de wederpartij (alsook het hof) onvoldoende duidelijk geweest dat de man ook dit verzoek als afzonderlijk incident behandeld wilde zien. Ter zitting in hoger beroep heeft het hof daarom beslist dat dit verzoek tot inzage zal worden behandeld in de hoofdprocedure met zaaknummer 200.327.815/01.
4.4
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.327.815/02
wijst het verzoek af;
In de zaak met zaaknummer 200.327.815/03
wijst het verzoek tot inzage in de afschriften van voornoemde twee bankrekeningen van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A.V.T. de Bie en mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 24 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. H.A. van den Berg.