Bij de aangifte is een bijlage goederen gevoegd, met daarin een opgave van hetgeen is ontvreemd. De inhoud daarvan correspondeert met de opsomming in het ‘vermissingsrapport materieel’ dat als bijlage A bij de schriftelijk ingediende vordering van de benadeelde partij is gevoegd. Gelet op de inhoud van deze stukken en de daarop door de gemachtigde van de benadeelde partij ter zitting gegeven nadere toelichting, neemt het hof deze opgave tot uitgangspunt. De verdediging heeft die opgave onvoldoende gemotiveerd betwist.
In zijn nadere toelichting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij onder meer naar voren gebracht dat steigermateriaal in de bedrijfsvoering van de benadeelde partij normaal gesproken 20 tot 30 jaar meegaat, dat het blijkens de bij de schriftelijke vordering gevoegde facturen ging om steigermateriaal van ongeveer 10 jaar oud en dat de benadeelde partij ter vervanging van het gestolen steigermateriaal nieuw gelijksoortig steigermateriaal heeft moeten aanschaffen. De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van de aanschafwaarde van het gestolen materiaal, te weten € 31.451,00 minus een bedrag van € 5.836,00 dat door de verzekering is vergoed, te weten € 25.615,00.
De door de verzekeringsmaatschappij uitgekeerde vergoeding was het resultaat van de waarde van de gestolen materialen waarvan de verzekeringsmaatschappij is uitgegaan (waarbij deze een hoger afschrijvingspercentage heeft gebruikt dan feitelijk gezien realistisch is) met aftrek van het eigen risico van de benadeelde partij van € 5.000,00.
Gelet op het vorenstaande neemt het hof tot uitgangspunt dat steigermateriaal in de bedrijfsvoering van de benadeelde partij een levensduur van 25 jaar heeft, terwijl het ontvreemde steigermateriaal ongeveer 10 jaar oud was, zodat 40% van de levensduur was verstreken. In aanmerking genomen dat afschrijving in het algemeen niet lineair verloopt, gaat het hof uit van een afschrijving van 50% van de nieuwwaarde, oftewel € 15.725,50, waarvan € 5.836,00 is vergoed, zodat aan schade resteert € 9.889,50.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden met betrekking tot schadepost a). De verdachte is met zijn mededaders hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden tot voormeld bedrag van € 9.889,50.