ECLI:NL:GHAMS:2023:270

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
23-001315-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gezamenlijke diefstal van steigermateriaal van bouwplaats in Akersloot

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor gezamenlijke diefstal van steigermateriaal van een bouwplaats in Akersloot, gepleegd op 28 december 2015. Het bewijs voor de veroordeling is voornamelijk gebaseerd op camerabeelden waarop de verdachte herkenbaar is. De verdediging heeft aangevoerd dat de herkenning door een politieambtenaar onvoldoende betrouwbaar is, maar het hof heeft deze argumenten verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor berechting is overschreden, wat heeft geleid tot een gematigde straf. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 70 uur en moet een schadevergoeding van € 11.654,07 betalen aan de benadeelde partij, een bouwbedrijf dat schade heeft geleden door de diefstal. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001315-17
datum uitspraak: 2 februari 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-001772-17 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1977,
(verblijf)adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 december 2015 te Akersloot, gemeente Castricum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/van een bedrijfsterrein/bouwplaats, gelegen aan het [adres02] , heeft weggenomen een hoeveelheid steigermaterialen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de weg te nemen steigermaterialen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de herkenning van de verdachte door politieambtenaar [verbalisant01] , onvoldoende betrouwbaar is en daarom niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Ten aanzien van de verklaringen van twee anonieme getuigen heeft de raadsvrouw opgemerkt dat deze verklaringen onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen en daarom niet voor het bewijs gebruikt mogen worden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof zal de verklaringen van de twee anonieme tipgevers als vermeld in het proces-verbaal van bevindingen van [naam01] (dossier p. 13 e.v.) niet voor het bewijs gebruiken. Deze tipgevers zijn ondanks een daartoe strekkend verzoek van de verdediging niet als getuige gehoord, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarden om deze verklaringen voor het bewijs te kunnen gebruiken, als bepaald in artikel 344a, derde lid Sv.
Het hof acht de zich in het dossier bevindende afbeeldingen van de personen die de tenlastegelegde diefstal hebben gepleegd, waarop verbalisant [verbalisant01] zijn herkenning van de verdachte heeft gebaseerd, van voldoende kwaliteit en scherpte om als basis voor een herkenning te dienen. Dat op een van de foto’s een voorwerp deels het zicht belemmert op het gezicht van de persoon die [verbalisant01] als de verdachte heeft herkend, staat daaraan niet in de weg nu het hof het wel zichtbare gedeelte van het gezicht voldoende acht voor een betrouwbare herkenning.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door verbalisant [verbalisant01] , nu hij de verdachte ambtshalve kent en heeft toegelicht waarop de herkenning is gebaseerd. De verbalisant heeft de verdachte ook zonder voorbehoud herkend op de afbeeldingen. Het hof is van oordeel dat de informatie die werd geplaatst bij het verzoek tot het doen van een herkenning geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van die herkenning. Van feiten of omstandigheden die de herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden maken, is het hof niet gebleken.
Gelet op het bovenstaande acht het hof de herkenning door [verbalisant01] betrouwbaar en zal het hof deze voor het bewijs gebruiken. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof het voorwaardelijk verzoek gedaan anonieme getuige 2 (alsnog) te horen, ingeval het hof de verklaring van deze getuige voor het bewijs gebruikt. Nu de voorwaarde niet is vervuld, komt het hof niet aan het voorwaardelijke verzoek toe.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 december 2015 te Akersloot, gemeente Castricum, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een bouwplaats, gelegen aan het [adres02] , heeft weggenomen een hoeveelheid steigermaterialen, toebehorende aan [benadeelde01] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van verbreking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte – gelet op de overschrijding van de redelijke termijn – zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep – bij eventuele bewezenverklaring – verzocht om rekening te houden met het tijdsverloop sinds de veroordeling in eerste aanleg, waardoor de verdachte feitelijk al een lange proeftijd achter de rug heeft en voorts met de positieve veranderingen in het leven van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van grote en kostbare hoeveelheden steigermateriaal. De verdachte en zijn mededaders zijn met een vrachtwagen een afgesloten bouwterrein opgereden en hebben op brutale wijze het steigermateriaal ingeladen en zijn daarmee weggereden. Dergelijke diefstallen leveren naast materiële schade ook veel overlast en hinder op voor de gedupeerden, waarbij ook valt te denken aan de administratieve rompslomp en vertraging van bouwwerkzaamheden. Door zijn handelen heeft de verdachte louter ten behoeve van persoonlijk financieel gewin op grove en vrij geraffineerde wijze inbreuk gemaakt op andermans eigendomsrecht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 januari 2023 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder voor diefstal. Het hof weegt dit mee in het nadeel van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat een straf zoals opgelegd door de politierechter in beginsel gerechtvaardigd is. Het hof zal echter – anders dan gevorderd door de advocaat-generaal – afzien van de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf nu de verdachte in de ruim 7 jaren die zijn verstreken sinds het bewezenverklaarde feit niet opnieuw voor een soortgelijk feit met justitie in aanraking is gekomen. Het hof acht daarmee een taakstraf voor de duur van 100 uren passend.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) fors is overschreden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 13 april 2017, terwijl het hof arrest wijst op 2 februari 2023. Om die reden zal het hof de op te leggen taakstraf matigen tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, te vervangen door 35 dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01] B.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.785,00, omdat van het oorspronkelijke schadebedrag van
€ 36.852,00 door de verzekering een bedrag van € 6.067,00 is vergoed ter zake van de schadeposten (gestolen) materieel en onderzoekskosten detective. De gevorderde schade is opgebouwd uit de navolgende schadeposten:
- materiële schade (totaal) € 30.785,00
a) (gestolen) materieel € 25.615,00
(door de verzekering vergoede schade € 5.836,00)
b) onderzoekskosten detective € 980,00
(door de verzekering vergoede schade € 231,00)
c) uren/km t.b.v. opname vermissing € 780,00
(€ 540 urenvergoeding en € 240 km vergoeding)
d) aangifte politiebureau 29-12-2015 € 170,00
(€ 90 urenvergoeding en € 80 km vergoeding)
e) algemene kosten toerekening € 2.430,00
f) gederfde winst € 810,00
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering toewijst conform de beslissing van de politierechter.
De raadsvrouw heeft – overeenkomstig haar pleitnota – de vordering van de benadeelde partij betwist en verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens onevenredige belasting van het strafgeding dan wel deze (deels) af te wijzen. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
a.
a) (gestolen) materieel
Bij de aangifte is een bijlage goederen gevoegd, met daarin een opgave van hetgeen is ontvreemd. De inhoud daarvan correspondeert met de opsomming in het ‘vermissingsrapport materieel’ dat als bijlage A bij de schriftelijk ingediende vordering van de benadeelde partij is gevoegd. Gelet op de inhoud van deze stukken en de daarop door de gemachtigde van de benadeelde partij ter zitting gegeven nadere toelichting, neemt het hof deze opgave tot uitgangspunt. De verdediging heeft die opgave onvoldoende gemotiveerd betwist.
In zijn nadere toelichting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij onder meer naar voren gebracht dat steigermateriaal in de bedrijfsvoering van de benadeelde partij normaal gesproken 20 tot 30 jaar meegaat, dat het blijkens de bij de schriftelijke vordering gevoegde facturen ging om steigermateriaal van ongeveer 10 jaar oud en dat de benadeelde partij ter vervanging van het gestolen steigermateriaal nieuw gelijksoortig steigermateriaal heeft moeten aanschaffen. De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van de aanschafwaarde van het gestolen materiaal, te weten € 31.451,00 minus een bedrag van € 5.836,00 dat door de verzekering is vergoed, te weten € 25.615,00.
De door de verzekeringsmaatschappij uitgekeerde vergoeding was het resultaat van de waarde van de gestolen materialen waarvan de verzekeringsmaatschappij is uitgegaan (waarbij deze een hoger afschrijvingspercentage heeft gebruikt dan feitelijk gezien realistisch is) met aftrek van het eigen risico van de benadeelde partij van € 5.000,00.
Gelet op het vorenstaande neemt het hof tot uitgangspunt dat steigermateriaal in de bedrijfsvoering van de benadeelde partij een levensduur van 25 jaar heeft, terwijl het ontvreemde steigermateriaal ongeveer 10 jaar oud was, zodat 40% van de levensduur was verstreken. In aanmerking genomen dat afschrijving in het algemeen niet lineair verloopt, gaat het hof uit van een afschrijving van 50% van de nieuwwaarde, oftewel € 15.725,50, waarvan € 5.836,00 is vergoed, zodat aan schade resteert € 9.889,50.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden met betrekking tot schadepost a). De verdachte is met zijn mededaders hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden tot voormeld bedrag van € 9.889,50.
b) onderzoekskosten detective
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden met betrekking tot schadepost b). De verdachte is met zijn mededaders hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 980,00 zal worden toegewezen.
c) uren/km t.b.v. opname vermissing
Schadepost c) betreft de gevorderde uren- en kilometervergoeding. Het hof is van oordeel dat de urenvergoeding ter hoogte van € 540,00 (12 manuren a € 45,00) voor toewijzing in aanmerking komt. Ten aanzien van de kilometervergoeding gaat het hof op grond van De Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding van 2015/2016 uit van een kilometervergoeding van € 0,29. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat men twee keer heen en weer heeft moeten rijden ten behoeve van de opname van de vermissing. Het hof acht dit aannemelijk en gaat uit van een afstand van in totaal 400 kilometer, hetgeen begroot wordt op een bedrag van € 116,00.
Het hof is van oordeel dat de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk tot vergoeding van voornoemde schade is gehouden, zodat de vordering onder schadepost c) tot een bedrag van € 656,00 zal worden toegewezen. Voor het overige zal deze vordering worden afgewezen.
d) aangifte politiebureau 29-12-2015
Schadepost d) bestaat uit de gevorderde uren- en kilometervoeging ter zake het doen van aangifte. Het hof is van oordeel dat de urenvergoeding ter hoogte van € 90,00 (2 manuren a € 45,00) voor toewijzing in aanmerking komt. Ten aanzien van de kilometervergoeding is de benadeelde partij gelet op de vordering kennelijk uitgegaan van een kilometervergoeding van € 0,60 voor 133 kilometer. Het hof acht deze afstand aannemelijk en komt op basis van een kilometervergoeding van € 0,29 tot een bedrag van
€ 38,57.
Het hof is van oordeel dat de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk tot vergoeding van voornoemde schade is gehouden, zodat de vordering onder schadepost d) tot een bedrag van € 128,57 zal worden toegewezen. Voor het overige zal deze vordering worden afgewezen.
e) algemene kosten toerekening en f) gederfde winst
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden met betrekking tot de posten e) en f). De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ten aanzien van deze schadeposten zal worden afgewezen.
De totale door de verdachte en zijn mededaders te vergoeden schade bedraagt: € 9.889,50 + € 980,00 + € 656,00 + € 128,57 = € 11.654,07.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01] B.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] B.V. ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 11.654,07 (elfduizend zeshonderdvierenvijftig euro en zeven eurocent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde01] B.V., ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 11.654,07 (elfduizend zeshonderdvierenvijftig euro en zeven eurocent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 93 (drieënnegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de post
op 28 december 2015;
op 11 mei 2016;
op 29 december 2015;
op 29 december 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M.L.M. van der Voet en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2023.
=========================================================================
[…]