ECLI:NL:GHAMS:2023:274

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
23-001854-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak belaging en veroordeling voor beschadiging en bedreiging ex-vriendin met voorwaardelijke taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1979, was in eerste aanleg vrijgesproken van belaging, maar werd wel veroordeeld voor het beschadigen van de auto van zijn ex-vriendin en het bedreigen van haar. Het hof heeft de vrijspraak van belaging bevestigd, omdat de gedragingen van de verdachte niet als stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer konden worden aangemerkt. De verdachte had de ex-vriendin meerdere keren benaderd, maar het hof oordeelde dat de aard en frequentie van deze benaderingen niet voldoende waren om belaging te bewijzen.

Wat betreft de beschadiging van de auto en de bedreiging, oordeelde het hof dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de auto van het slachtoffer had beschadigd en haar had bedreigd met de woorden "Kom dan ik maak je af, vuil kankerwijf". Het hof achtte deze feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar volstond met de constatering hiervan. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd toegewezen, waarbij de verdachte € 1.677,44 moest betalen voor de materiële schade aan de auto.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001854-20
datum uitspraak: 2 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 augustus 2020 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-203639-18 (hierna: zaak A) en 15-137416-19 (hierna: zaak B), alsmede 15-104801-18 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1979,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd in zaak A onder 3 en in zaak B onder 2. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Purmerend, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een voertuig (van het merk Seat Ibiza met kenteken [kenteken01] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer01] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2.
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Purmerend, althans in Nederland, [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer01] dreigend de woorden toe te voegen "Kom dan ik maak je af, vuil kankerwijf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Zaak B:
1.
hij, in of omstreeks de periode 1 juni 2019 tot en met 12 juni 2019 te Purmerend, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer01] , door
  • met een auto die [slachtoffer01] te volgen en/of
  • op snelweg A5 gedurende enige minuten naast die [slachtoffer01] te (blijven) rijden en/of
  • zich op te houden voor/bij de woning van die [slachtoffer01] en/of
  • bij de woning van die [slachtoffer01] luid en/of agressief te schreeuwen naar die [slachtoffer01] en/of die [slachtoffer01] (onder andere) de woorden toe te voegen “Ik vergeet niet dat je iedere dag om 06.00 uur in de ochtend begint. Ik kom je halen” en/of
  • (vervolgens) zich omstreeks 05.45 uur opnieuw naar (de woning van) die [slachtoffer01] te begeven en/of
  • een (grote) hoeveelheid Whatsapp-berichten te versturen naar die [slachtoffer01] en/of
  • telefonisch en/of via Whatsapp-bellen en/of Messenger-videobellen (trachten) direct en/of indirect contact op te nemen met die [slachtoffer01] terwijl aan hem, verdachte, een gedragsaanwijzing (inhoudende onder meer een contactverbod) was uitgereikt
met het oogmerk die [slachtoffer01] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak (zaak B onder 1)

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak B onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Voor het bewijs van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte van belang, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de verdachte binnen een betrekkelijk korte periode aangeefster een aantal keren heeft benaderd, voornamelijk in verband met de omgang van hun gezamenlijke zoon. Het hof onderkent dat dit voor aangeefster minst genomen een uiterst onprettige en mogelijk ook intimiderende situatie is geweest. Gelet op de aard en de beperkte duur en frequentie van de gedragingen ziet het hof deze gedragingen echter niet als een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Dit betekent dat belaging niet kan worden bewezen en dat de verdachte van het in zaak B ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging (zaak A onder 1 en 2)

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van hetgeen de verdachte in zaak A onder 1 en 2 is tenlastegelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet is gezien dat de verdachte de auto heeft beschadigd en dat gelet op de context geen sprake is van bedreiging maar van uitlating van onmacht en frustratie.
De verweren vinden hun verwerping in de bewijsmiddelen die het hof gebruikt. Dat sprake was van frustratie bij de verdachte omdat hij niet welkom was op de verjaardag van zijn zoon neemt niet weg dat verdachtes uitlating van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat hij uitvoering zou geven aan zijn woorden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 oktober 2018 te Purmerend, opzettelijk en wederrechtelijk een voertuig van het merk Seat Ibiza met kenteken [kenteken01] , dat aan [slachtoffer01] toebehoorde, heeft beschadigd.
2.
hij op 14 oktober 2018 te Purmerend, [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer01] dreigend de woorden toe te voegen "Kom dan ik maak je af, vuil kankerwijf".
Hetgeen in de zaak A onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 70 uren, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – bij eventuele bewezenverklaring – verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de gestabiliseerde situatie tussen de verdachte en de aangeefster.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van zijn ex-vriendin, tevens de moeder van zijn zoon, en de beschadiging van haar auto door de autospiegel met een hamer kapot te slaan. Deze feiten zijn direct na elkaar gepleegd rondom de woning van het slachtoffer, waar in de tuin de tweede verjaardag van hun zoon werd gevierd. Door zijn handelen heeft de verdachte een beangstigende en intimiderende situatie veroorzaakt en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer – en overige aanwezigen – aangetast. Daarnaast heeft de verdachte door het beschadigingen van de auto niet alleen schade en overlast veroorzaakt, maar ook getoond geen respect te hebben voor het eigendom van het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 januari 2023 is hij eerder voor strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
Uit hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht lijkt de situatie tussen de verdachte en zijn ex-vriendin – na een lang lopend conflict rondom onder meer de omgangsregeling van hun zoon – te zijn gestabiliseerd. De verdachte en zijn ex-vriendin hebben geen contact met elkaar, maar geven beide wel uitvoering aan de omgangsregeling die inmiddels tot stand is gekomen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet wordt uitgevoerd, passend en geboden. Hiermee wordt enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht en anderzijds heeft de daaraan verbonden proeftijd het doel de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof stelt daarnaast vast dat in hoger beroep de redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 28 augustus 2020, terwijl het hof arrest wijst op 2 februari 2023. Gelet op de aard en de hoogte van de op te leggen straf zal het hof volstaan met de enkele vaststelling dat deze inbreuk is gemaakt.

Beslag

Het in de zaak A onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.677,44, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
De raadsman heeft niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering bepleit, gelet op de door hem verzochte vrijspraak en subsidiair matiging van het toe te wijzen bedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, inclusief de door de verdediging betwiste lakschade en het arbeidsloon, nu ook die posten voldoende onderbouwd zijn. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 15-104801-18)

De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 30 uren, opgelegd bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 oktober 2018 met parketnummer 15-104801-18 is ingediend in zaak B. Nu de verdachte van hetgeen ten laste is gelegd onder zaak B wordt vrijgesproken zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak A onder 3 en in zaak B onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak B onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Hamer (940723).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.677,44 (duizend zeshonderdzevenenzeventig euro en vierenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.677,44 (duizend zeshonderdzevenenzeventig euro en vierenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 oktober 2018.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 15 januari 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 oktober 2018, parketnummer 15-104801-18, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 30 uren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. R.P. den Otter en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2023.
=========================================================================
[…]