1.subsidiair[medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] en/of een of meerdere andere perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 01 januari 2011 tot en met 31 maart 2011 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels een of meer personen, te weten (onder meer) [benadeelde partij01] en/of een of meerdere andere personen heeft/ hebben bewogen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en), te weten (onder meer):
- op of omstreeks 28 januari 2011 een geldbedrag van ongeveer 100.000 euro,
- op of omstreeks 04 februari 2011 een geldbedrag van ongeveer 120.000 euro,
- op of omstreeks 15 februari 2011 een geldbedrag van ongeveer 240.000 euro,
- op of omstreeks 25 februari 2011 een geldbedrag van ongeveer 200.000 euro,
- op of omstreeks 08 maart 2011 een geldbedrag van ongeveer 250.000 euro,
- op of omstreeks 18 maart 2011 een geldbedrag van ongeveer 225.000 euro en/of
een of meerdere ander(e) geldbedrag(en),
in elk geval van enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, hebbende die [medeverdachte01] en/of die [medeverdachte02] en/of die ander(en) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (onder meer)
- die [benadeelde partij01] via e-mail en/of telefonisch benaderd en zich daarbij voorgedaan als zijnde Mrs [naam01] en/of Mr. [naam02] en/of een of meerdere andere personen en/of zich voorgedaan als zijnde werkzaam bij de SNS [bedrijf01] en/of (in die valse hoedanigheden):
- die [benadeelde partij01] voorgewend dat Mrs [naam01] begunstigde was van een erfenis van 12 miljoen euro en/of
- die [benadeelde partij01] verzocht om te helpen die erfenis naar Europa te brengen en/of
- die [benadeelde partij01] voorgewend dat hij voor zijn hulp een provisie van
30 procent zou ontvangen en/of
- die [benadeelde partij01] uitgenodigd om naar Nederland af te reizen en/of
- vervolgens aan die [benadeelde partij01] een doos getoond gevuld met Amerikaanse dollarbiljetten, welk biljetten voorzien waren van rode stempels en/of
- die [benadeelde partij01] voorgewend dat de doos 15 miljoen dollar bevatte en dat dit geld de erfenis van Mrs [naam01] betrof en/of
- in het bijzijn van [benadeelde partij01] een 100-dollarbiljet uit de doos gehaald en met een vloeistof de rode stempel op dat 100-dollarbiljet verwijderd om vervolgens het 100-dollarbiljet bij Western Union om te wisselen voor 70 euro en/of
- die [benadeelde partij01] voorgewend dat de overige dollarbiljetten moesten worden gereinigd/schoongemaakt met een daarvoor bestemde chemische vloeistof en dat die [benadeelde partij01] 100.000 euro diende te betalen voor de aankoop van de chemische vloeistof en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij01] meerdere keren voorgewend dat er voor de reiniging van het geld en de verwijdering van de rode stempels nog meer of een andere chemische vloeistof nodig was en/of dat er een 'activating powder' aan de chemische vloeistof toegevoegd moest worden en dat die [benadeelde partij01] - achtereenvolgens - een geldbedrag van ongeveer 120.000 euro en/of een geldbedrag van ongeveer 240.000 euro en/of een geldbedrag van ongeveer 200.000 euro en/of een geldbedrag van ongeveer 250.000 euro en/of een geldbedrag ongeveer van 225.000 euro en/of een of meerdere ander(e) geldbedrag(en), diende te betalen,
waardoor die [benadeelde partij01] en/of een of meer andere personen (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2011 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest:
- door een bankrekening met nummer [nummer01] ter beschikking te stellen, zodat daarop bovengenoemd(e) geldbedrag(en) van (ongeveer) 100.000 euro en/of (ongeveer) 240.000 euro en/of (ongeveer) 200.000 euro afkomstig van die [benadeelde partij01] ontvangen kon(den) worden.
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 september 2009 tot en met 31 november 2011 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten (één of meer van) de navolgende geldbedragen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt:
- een of meerdere geldbedrag(en) afkomstig van de oplichting van [benadeelde partij01] , te weten (onder meer) een geldbedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 120.000 euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 240.000 euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 200.000 euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 250.000 euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 225.000 euro en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) afkomstig van de oplichting van [slachtoffer01] , te weten een geldbedrag van ongeveer 35.620 euro en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) afkomstig van de oplichting van [slachtoffer02] , te weten van (ongeveer) 32.660,17 euro en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) afkomstig van de oplichting van [slachtoffer03] , te weten een geldbedrag van (ongeveer) 50.000 euro en/of op of omstreeks een geldbedrag van (ongeveer) 118.270 euro en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) afkomstig van de oplichting van [slachtoffer04] , te weten een geldbedrag van ongeveer 9.000 euro en/of een geldbedrag van ongeveer 9.375 euro en/of
zulks terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
hij in of omstreeks de periode van 01 september 2009 tot en met 31 november 2011 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten:
- een of meerdere geldbedrag(en) afkomstig van de oplichting van [benadeelde partij01] , te weten (onder meer) een geldbedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 120.000 euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 240.000 euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 200.000 euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 250.000 euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 225.000 euro en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) afkomstig van de oplichting van [slachtoffer01] , te weten een geldbedrag van ongeveer 35.620 euro en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) afkomstig van de oplichting van [slachtoffer02] , te weten van (ongeveer) 32.660,17 euro en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) afkomstig van de oplichting van [slachtoffer03] , te weten een geldbedrag van (ongeveer) 50.000 euro en/of op of omstreeks een geldbedrag van (ongeveer) 118.270 euro en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) afkomstig van de oplichting van [slachtoffer04] , te weten een geldbedrag van ongeveer 9.000 euro en/of een geldbedrag van ongeveer 9.375 euro en/of
in elk geval een of meerdere geldbedragen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Het hof leest de onder 2 ten laste gelegde datum ‘31 november 2011’ als ‘30 november 2011’, omdat november slechts 30 dagen telt en dus sprake is van een kennelijke misslag. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging wegens (absolute) verjaring
Artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt wanneer het recht tot strafvordering vervalt door verjaring. De verjaringstermijn voor misdrijven als het onder 2 ten laste gelegde schuldwitwassen bedraagt zes jaar. Deze (relatieve) verjaringstermijn kan gestuit worden. Op grond van artikel 72, tweede lid, Sr vervalt het recht tot strafvordering in absolute zin ten aanzien van misdrijven na een periode die gelijk is aan tweemaal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn. In het onderhavige geval is derhalve sprake van een absolute verjaringstermijn van twaalf jaren.
Het hof wijst op 3 februari 2023 arrest. Gelet op de verjaringstermijn is het recht tot strafvordering thans vervallen en is het openbaar ministerie in beginsel niet-ontvankelijk in de vervolging van het onder feit 2 ten laste gelegde schuldwitwassen voor zover dit de periode vóór 3 februari 2011 betreft. De pleegperiode van het ten laste gelegde schuldwitwassen loopt echter tot 30 november 2011. De verjaringstermijn zal doorlopen zolang het arrest van het hof nog niet onherroepelijk is. De verdediging zal zich daarom genoodzaakt zien cassatieberoep in te stellen tegen dit arrest, teneinde de rest van de hier aan de orde zijnde feiten te laten verjaren. Nu een cassatieberoep doorgaans niet binnen acht tot negen maanden na het uitspreken van het arrest door een gerechtshof is afgerond, laat zich aanzien dat een cassatieberoep noodzakelijk tot gevolg heeft dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van deze feiten. Teneinde onnodige processuele verwikkelingen te voorkomen zal het hof daarom op grond van doelmatigheidsoverwegingen reeds nu dan ook het openbaar ministerie ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde schuldwitwassen voor de gehele pleegperiode niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.
Verweren ten aanzien van vormverzuimen in het opsporingsonderzoek
De verdediging heeft zich aangesloten bij het verweer dat in de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte02] is gevoerd, inhoudende dat er tijdens het opsporingsonderzoek de navolgende onherstelbare vormverzuimen hebben plaatsgevonden:
1. De machtiging tot stelselmatige observatie voldoet niet aan de in artikel 126g Wetboek van Strafvordering (Sv) gestelde eis dat de feiten en omstandigheden waarop de verdenking van een misdrijf is gebaseerd, daarin zijn opgenomen.
2. Bij het heimelijk binnentreden in het bedrijfspand van de verdachte op grond van artikel 126k Sv is eveneens heimelijk de computer van de verdachte in beslag genomen teneinde deze vervolgens te kunnen doorzoeken, zonder dat een bevel tot doorzoeking was verzocht en afgegeven.
Door deze vormverzuimen is de verdachte ongerechtvaardigd onderworpen aan strafvorderlijke dwangmiddelen en is er een ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Zij dienen te leiden tot uitsluiting van het op onrechtmatige wijze vergaarde bewijs, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat geen sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het opsporingsonderzoek. Indien het hof wel tot het oordeel komt dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen, dan dient dit niet te leiden tot bewijsuitsluiting, maar tot strafvermindering.
Over de gestelde vormverzuimen heeft het hof in de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte02] het navolgende overwogen:
"Stelselmatige observatie
Op grond van artikel 126g Sv dient het bevel tot stelselmatige observatie de feiten of omstandigheden te vermelden waaruit blijkt dat sprake is van een verdenking van een misdrijf als omschreven in art. 67, eerste lid Sv, dat gezien zijn aard of samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. In het bevel in deze zaak wordt verwezen naar de feiten en/of omstandigheden die zijn opgenomen in het startproces-verbaal van 4 januari 2011. Uit dit startproces-verbaal blijkt dat de verdenking van een misdrijf als voornoemd is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden.
Het onderzoek naar de verdachte is gestart naar aanleiding van een ander onderzoek naar oplichting en witwassen ten aanzien van [medeverdachte03] . Uit getapte telefoongesprekken bleek dat [medeverdachte03] sprak over het verplaatsen van grote geldbedragen, over vermoedelijke slachtoffers in Duitsland, Australië, Zweden en Zwitserland en er werd gesproken over de vestiging MoneyGram aan de [adres01] . [medeverdachte03] zegt in de gesprekken dat er brieven zijn verstuurd overal in Europa, Australië en Zweden. [medeverdachte03] zegt in een ander getapt gesprek dat de bankrekening van de eigenaar van de MoneyGram in [adres01] wordt gebruikt en dat hij regelmatig al het geld vanuit daar opneemt. In de tapgesprekken komt ook het nummer van de verdachte voor. In het gesprek tussen [medeverdachte03] en de verdachte wordt eveneens over geld gesproken. [medeverdachte03] vraagt vervolgens aan de verdachte of ‘hij bij hem langs kan komen op kantoor voor geld om zijn ticket te kopen.’ . Vervolgens is er onderzoek gedaan naar de vestiging van MoneyGram aan de [adres01] . Daaruit kwam naar voren dat een bedrijf van de verdachte, [bedrijf02] B.V. daar onder andere was gevestigd.
Uit het startproces-verbaal blijkt dat uit de gesprekken van [medeverdachte03] een verdenking van oplichting, dan wel witwassen ontstaat. Er wordt namelijk gesproken over mensen uit verschillende landen en over vele transacties en het versturen van vele brieven. Ook blijkt daaruit dat [medeverdachte03] zich dagelijks bevindt bij MoneyGram en dat [medeverdachte03] en de verdachte veelvuldig contact hadden, onder andere over het ophalen van geld. Daarnaast heeft [medeverdachte03] gezegd dat hij gebruik maakte van het rekeningnummer van de eigenaar van MoneyGram, zijnde de verdachte.
Op grond van het voorgaande is sprake van een redelijke verdenking ex. art. 67 Sv. Het bevel tot stelselmatige observatie bevat – in strijd met de wettelijke bepaling – deze feiten en omstandigheden niet. In zoverre is dan ook sprake van een vormverzuim. Dit is niet herstelbaar, nu het bevel niet meer kan worden aangepast. Het nadeel is echter gering, nu in het bevel direct naar dit startproces-verbaal wordt verwezen en daaruit de verdenking wel blijkt. Het vereiste dat de feiten en omstandigheden waarop een verdenking is gebaseerd in het bevel dienen te worden vermeld is vooral gesteld ter waarborging van de mogelijkheid om de grondslag van het bevel te toetsen. Op basis van het startproces-verbaal kan getoetst worden dat het bevel een deugdelijke grondslag heeft.
Gelet hierop volstaat het hof met constatering van dit verzuim.
Inbeslagname van de computer en onderzoek aan de computer
Op 17 maart 2011 is heimelijk binnengetreden op grond van art. 126k Sv in de vestiging van MoneyGram aan de [adres01] , waar het bedrijf van de verdachte gevestigd was. Er was al eerder binnengetreden op 3 maart 2011 en toen was gebleken dat er een computer op het bureau in het kantoor van de verdachte stond. In het proces-verbaal van binnentreden van 24 maart 2011 staat dat in overleg met de officier van justitie is besloten om op 17 maart 2011 binnen te treden in voornoemd perceel en op basis van art. 96 Sv deze computer heimelijk in beslag te nemen. Direct na de inbeslagname dient een image (kopie) van de computer te worden gemaakt, waarna de computer weer wordt teruggeven, aldus dit proces-verbaal. Het proces-verbaal vermeldt verder dat een bewijs van ontvangst van de inbeslagname op een later tijdstip aan de verdachte zal worden afgegeven.
Op grond van artikel 96 Sv zijn opsporingsambtenaren bij het opnemen van plaatsen bevoegd daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen en mag ten behoeve van de waarheidsvinding onderzoek worden gedaan aan inbeslaggenomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. Bij een inbeslagname dient op grond van artikel 94 lid 3 Sv een kennisgeving van inbeslagneming te worden opgemaakt en uitgereikt aan de beslagene.
De opsporingsambtenaren waren bij het binnentreden dus bevoegd de computer van de verdachte in beslag te nemen en deze aan een onderzoek te onderwerpen. Er is echter, in strijd met het bepaalde in artikel 94 lid 3 Sv geen kennisgeving van inbeslagneming aan de verdachte uitgereikt. In zoverre is sprake van een vormverzuim. Wat dit met name kwalijk maakt is dat, volgens afspraak met de officier van justitie, de computer heimelijk in beslag is genomen en de verdachte doelbewust niet direct van het beslag in kennis is gesteld. Daarmee is doelbewust in strijd met de wettelijke voorschriften gehandeld. Dit is een ernstig vormverzuim, waarvan de verdachte nadeel heeft ondervonden. Bewijsuitsluiting zou op zijn plaats zijn indien aanleiding bestond te veronderstellen dat deze handelswijze vaker voorkomt. Dat is evenwel niet het geval. Het hof gaat er dan ook van uit dat dit niet meer zal voorkomen. Een passende sanctie is om in deze zaak strafvermindering toe te passen."
Deze overwegingen zijn in deze strafzaak van overeenkomstige toepassing. Weliswaar ging het niet om de computer van de verdachte maar om die van [medeverdachte02] , maar naar aanleiding van deze onrechtmatige opsporingshandeling en het daaruit verkregen bewijs is onder meer de verdenking tegen de verdachte ontstaan. Deze handeling is dan ook van ingrijpende invloed geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek en de vervolging van de verdachte. Het in de strafzaak tegen [medeverdachte02] begane vormverzuim is van bepalende invloed geweest voor de strafzaak tegen [verdachte01] . Ook in deze zaak zal daarom strafvermindering worden toegepast.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat er geen sprake is van oplichting omdat [benadeelde partij01] heeft nagelaten de nodige omzichtigheid te betrachten. Voorts heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verdachte iets met de oplichting van doen heeft gehad. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de oplichting van [benadeelde partij01] of anderen en ook niet op het witwassen. Ten aanzien van de ten laste gelegde medeplichtigheid heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van een strafuitsluitingsgrond omdat de verdachte door met name medeverdachte [medeverdachte01] werd bedreigd zodat hij zich niet aan het ter beschikking stellen van zijn bankrekeningen kon onttrekken.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van medeplichtigheid aan oplichting en gewoontewitwassen.
Het onderzoek 13Count vangt aan met het vermoeden dat de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte02] en [medeverdachte01] zich bezig houden met zogenoemde ‘419-fraude‘. Voor de overzichtelijkheid zullen zij hierna telkens bij naam worden genoemd. Deze vorm van fraude kenmerkt zich doordat de fraudeurs personen benaderen via brieven, faxen of e-mail, waarin wordt gevraagd medewerking te verlenen door hun bankrekening ter beschikking te stellen om een groot geldbedrag te ontvangen, waarbij een bepaald percentage als beloning in het vooruitzicht wordt gesteld. Zij dienen dan vooraf een ‘fee’ over te maken, waardoor de bedragen zouden vrijkomen. Voor de herkomst worden verschillende redenen
opgegeven, zoals een erfenis of familiekapitaal. Indien mensen erop reageren, ontvangen zij officieel uitziende documenten van banken of overheidsinstellingen.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde personen was sprake van een bepaalde modus operandi. Deze personen zijn allemaal benaderd met het verzoek om geld over te maken, waardoor een groot geldbedrag zou vrijkomen, met de belofte dat deze personen als vergoeding hiervoor een grote som geld zullen ontvangen. Vervolgens vindt er veelal een ontmoeting in Amsterdam plaats, waarbij een koffer met geld wordt getoond. Op de biljetten zitten rode merktekens die met een dure chemische vloeistof, waarvoor de benadeelden ook dienen te betalen, gereinigd moeten worden. De benadeelden zijn overgegaan tot betaling van aanzienlijke geldbedragen, waarna de fraudeurs uit beeld zijn verdwenen.
Op het adres aan de [adres01] was ‘MoneyGram’ gevestigd.
Blijkens de gegevens van de KvK is onder andere het bedrijf van [medeverdachte02] , [bedrijf02] BV (hierna ook: [bedrijf02] ), op dat adres ingeschreven. Tijdens een doorzoeking zijn ordners aangetroffen met administratie die ziet op transacties en betalingsverkeer. In het onderzoek zijn ongeveer 30 bankrekeningen naar voren gekomen. In totaal is bijna 2 miljoen overgeboekt naar bedrijven die vrachtwagens en dergelijke verkocht hebben. Deze betalingen zijn gedaan nadat vrachtwagenhandelaars uit Nigeria Naira’s gestort hadden bij [medeverdachte02] / [bedrijf02] . Het geld dat afkomstig is van de slachtoffers is gebruikt voor de betaling van de vrachtauto’s, auto-onderdelen dan wel het transport daarvan.
Feit 1: oplichting van [benadeelde partij01]
Uit de getuigenverklaring van de zoon van [benadeelde partij01] (hierna: [benadeelde partij01] ), [zoon] (hierna: de zoon), blijkt dat [benadeelde partij01] was benaderd door ene [naam02] van de SNS-bank en [naam01] . Zij vertelden [benadeelde partij01] dat [naam01] een groot contant geldbedrag van haar echtgenoot had geërfd en dat dit geld naar Europa gebracht diende te worden, waarvoor zij [benadeelde partij01] als agent nodig hadden. [benadeelde partij01] zou als ontvanger van het geld in Europa optreden, waarvoor hem een provisie van
30 % werd aangeboden. De zoon verklaart verder dat [benadeelde partij01] eind januari een ontmoeting had met [naam02] en nog enkele andere personen in een hotel in Amsterdam. Daar werd hem een box met geld getoond, waarvan zij zeiden dat deze 15 miljoen dollar bevatte. Het geld bestond uit biljetten van 100 dollar, die allemaal van een rode stempel waren voorzien. Ter demonstratie werd toen één biljet gereinigd en omgewisseld bij de Western Union bank voor € 70,-. Zij kwamen overeen dat de biljetten die nog gereinigd moesten worden, op een rekening zouden worden gestort en dat [naam01] over die rekening zou kunnen beschikken en [benadeelde partij01] de beloofde provisie zou mogen behouden. Enkele dagen later werd aan [benadeelde partij01] verteld dat er voor de reiniging een bijzonder chemisch product nodig was en hem werd verzocht voor de aankoop daarvan € 100.000,00 over te maken. Daarna werd nog meer geld gevraagd. In totaal heeft [benadeelde partij01] een bedrag van € 1.135.000,00 overgemaakt. [benadeelde partij01] heeft verklaard dat het klopt wat zijn zoon heeft verklaard over de oplichting. Ook de door [naam02] aan [benadeelde partij01] verzonden e-mails onderstrepen deze gang van zaken.
Het geld van [benadeelde partij01] is overgemaakt naar bankrekeningen van [bedrijf03] , [bedrijf02] BV en [bedrijf04] . Blijkens een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel is [bedrijf03] een vennootschap van [verdachte01] en is [bedrijf02] BV een vennootschap van [medeverdachte02] . [bedrijf04] blijkt een zakelijke relatie van [medeverdachte02] te zijn. De vennootschap van [medeverdachte02] , [bedrijf02] , blijkt op hetzelfde adres te zijn gevestigd als [bedrijf04] . Een deel van het geld is vervolgens door [bedrijf04] overgemaakt naar [bedrijf02] BV. Het geld van [benadeelde partij01] is vervolgens onder meer besteed aan [naam03] , een vriendin van [medeverdachte02] , ter aflossing van de hypothecaire lening van [verdachte01] , aan een ander bedrijf van [verdachte01] , namelijk [bedrijf05] , aan huurbetalingen, aan salaris van [medeverdachte02] en aan een project van [verdachte01] genaamd [project]. Ook zijn grote hoeveelheden contant opgenomen.
Feit 2: gewoontewitwassen
Slachtoffer [slachtoffer01]
heeft in haar getuigenverklaring bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij een brief ontving waarin om hulp werd gevraagd door ene [naam04] , namens een stichting. In die brief wordt [naam04] levensloop uiteengezet en wordt geschreven dat zij geld had waarover zij niet kon beschikken. Zij zou pas over dat geld kunnen beschikken als zij door anderen financieel ondersteund werd. Als [slachtoffer01] haar zou helpen, dan zou zij een bijdrage krijgen, namelijk 90 % van het bedrag en dat zou neerkomen op
12,6 miljoen dollar. Zij stuurde een certificaat dat betrekking had op een erfenis van haar ex-echtgenoot. Zij was ernstig ziek en zou het geld niet meer kunnen opmaken, maar zij wilde niet dat het geld terecht kwam bij de andere ex-echtgenotes van haar ex-echtgenoot. In januari 2009 had [slachtoffer01] een afspraak in Nederland met [naam05] en nog andere personen. [naam05] had een koffer met bankbiljetten bij zich en dat geld was voor [slachtoffer01] . [naam05] zei dat het geld moest worden schoongemaakt. Zij mocht een biljet meenemen om de echtheid daarvan vast te stellen. Haar werd verteld dat het geld met iets werd gemerkt waardoor het geld het land niet kon verlaten. [slachtoffer01] zag dat er inderdaad merkjes op de biljetten zaten. [slachtoffer01] heeft daarna nog een aantal keer geld overmaakt. Haar werd voorgehouden dat daardoor het geld gemakkelijker naar haar toe zou komen.
Uit een bankafschrift op naam van [bedrijf03] BV blijkt dat op deze rekening € 35.620,00, afkomstig van [slachtoffer01] , is gestort. Dit bedrag is binnen twee weken nadien nagenoeg volledig uitgegeven. Er zijn onder meer betalingen gedaan ten behoeve van een klant van [medeverdachte02] , genaamd [naam06] .
Slachtoffer [slachtoffer02] 22 april 2011 is een machtiging afgegeven tot het opnemen van (data)communicatie via het IP-adres van [bedrijf02] BV. Uit deze communicatie bleek dat er in mei 2011 emailcorrespondentie was geweest tussen ene [naam07] en [slachtoffer02] . De communicatie gaat over de aanschaf van een liter chemische vloeistof. [slachtoffer02] zou daarvoor € 134.500 moeten betalen. Op 2 mei 2011 schrijft [naam07] dat [slachtoffer02] in ieder geval 50 % moet betalen voor de vloeistof op een rekeningnummer op naam van [bedrijf05] . [slachtoffer02] heeft verklaard in haar aangifte dat zij via een datingwebsite in contact kwam met ene [naam08] en dat hij haar vertelde dat hij een erfenis van 3,5 miljoen euro had ontvangen, maar het geld niet op zijn eigen rekening kon storten omdat hij bij de [organisatie01] zat. Hij vroeg of zij naar Amsterdam kon gaan om daar een bankrekening te openen en zei dat het geld vervolgens op haar rekening zou worden gestort. Om een deel van de erfenis te ontvangen moest zij een bedrag van € 2.330,60 voor de procedure betalen. De procedure zou worden afgehandeld door een vriend van [naam08] , [naam07] . In april 2011 is [slachtoffer02] naar Amsterdam gegaan waar zij [naam07] en een medewerker van de SNS bank, genaamd [naam09] , ontmoette. [naam07] vroeg haar om € 5.000,00 voor het openen van een rekening bij de SNS bank. Zij heeft dit geld vervolgens opgenomen en aan hem overhandigd. Later vroeg [naam07] aan haar om nogmaals € 6.000,00 over te maken voor het openen van een bankrekening en wat belastingzaken.
Op rekeningafschriften is te zien dat [slachtoffer02] een bedrag van in totaal € 32.660,17 heeft gestort op de bankrekening van [bedrijf05] , een vennootschap van [verdachte01] . Binnen twee weken is al het geld uitgegeven, onder meer aan hypotheekkosten van [verdachte01] , kosten voor de verzekering van de auto van [verdachte01] en energiekosten. Ook is geld overgemaakt naar [bedrijf02] en naar exportbedrijven.
Slachtoffer [slachtoffer05]
heeft verklaard dat zij via een datingwebsite in contact is gekomen met ene [naam12] . [naam12] vertelde dat hij een Amerikaanse soldaat was, naar Irak uitgezonden was geweest en dat hij in het Verenigd Koninkrijk een huis en een kind had. Hij vertelde dat hij weduwnaar was en dat hij wilde dat zij onderdeel zou uitmaken van zijn familie. Hij zou uit dienst gaan en zij moest zich dan aanmelden bij de Veterans Association om zijn uitkeringen te ontvangen. Zij moest daarvoor formulieren invullen. Daarop ontving zij een e-mail van ene [naam13] , die beweerde de commandant van [naam12] te zijn. Hij raadde haar aan om Western Union Money Transfers te gebruiken om de verschillende betalingen te doen. Het pensioen van [naam12] , dat 2,5 miljoen dollar zou bedragen, moest in Amsterdam geïnd worden. Vervolgens is [slachtoffer05] op 9 mei 2011 naar Amsterdam gegaan om daar het geld te controleren. Het geld zat in een koffer en de mannen vertelden dat de bankbiljetten waren gemerkt uit veiligheidsoverwegingen en dat een speciale procedure moest worden gevolgd om deze markering te verwijderen. Ze zeiden dat ze meer reinigingsmiddel nodig hadden. [slachtoffer05] kreeg een aantal biljetten die zij mocht omwisselen ter controle. Later ontving zij bericht dat het oplosmiddel uit Singapore moest komen en dat zij daarvoor € 80.000,00 moest betalen, alsmede de invoerrechten van 9.000 pond. Daarna zou zij nog 10% belasting moeten betalen.
Uit bankafschriften op naam van [bedrijf02] B.V. blijkt dat op 24 juni 2011 een bedrag van € 130.000,00 en op 12 juli 2011 een bedrag van € 20.000,00 door [slachtoffer05] op deze rekening zijn gestort. Op de laptop van [bedrijf02] is een Word-document aangetroffen waarin deze transactie wordt vermeld. Vervolgens vinden diverse betalingen plaats aan bedrijven ten behoeve van vermoedelijk auto’s, dan wel auto-onderdelen. Ook wordt geld overgemaakt naar [medeverdachte02] zelf onder vermelding van ‘
salaris juli 2011’.
Betrokkenheid van [verdachte01] en [medeverdachte02] bij de oplichting en het gewoontewitwassen
Uit de getapte telefoongesprekken blijkt dat onder andere [medeverdachte02] en [verdachte01] gesprekken hebben gevoerd over de oplichtingspraktijken. In een gesprek tussen [medeverdachte02] en [medeverdachte01] wordt gezegd dat aan een persoon gevraagd is om het bedrag te betalen en dat [medeverdachte02] vervolgens zegt dat zij meer kunnen ophalen. Als [medeverdachte01] vervolgens zegt dat de persoon nog een bedrag wil betalen, vraagt [medeverdachte02] of hij dat meent en wordt er gelachen. In een gesprek tussen [verdachte01] en [medeverdachte02] zegt [medeverdachte02] dat die ene vent nog meer wil betalen. In een ander gesprek tussen hen drieën lachen zij om een man, aan wie zij refereren als ‘die opa’, die meer dan een miljoen aan hen heeft betaald. Ze spreken ook over de leeftijd van de man, namelijk 84 jaar. [medeverdachte02] zegt vervolgens dat [medeverdachte01] goed kan liegen en dat het een goed idee was. [verdachte01] zegt vervolgens dat zij hem beter gaan pakken dan met Zwitserland, waarop [medeverdachte02] reageert dat de Zwitserland zaak moet worden ingeschakeld. [verdachte01] zegt dat ‘het Zwitserland ding’ moet worden toegepast en “
wij moeten op hem gaan werken/aan de slag gaan.”[medeverdachte02] vraagt daarna hoeveel geld [medeverdachte01] wil ophalen en vervolgt “
laten we hopen dat die man dan nog niet naar het bejaardentehuis is gebracht. Daar ben ik bang voor.”[verdachte01] zegt dat als hij de man in Londen ontmoet, dat overtuigend overkomt en het binnen twee tellen klaar is. Hij zegt vervolgens dat hij een ticket zal kopen en dat als de man hem belt, hij hem zal vragen of hij naar Heathrow wil komen en dat zij dan ergens kunnen praten. [medeverdachte02] heeft het op enig moment over “
mijn vriend [naam02] . Deze naam heeft ons heel veel geld bezorgd hoor.”[medeverdachte02] vraagt wat de volgende stap is, waarop [verdachte01] twee opties uitlegt. In weer een ander gesprek tussen onder anderen [verdachte01] en [medeverdachte02] en nog twee anderen zegt [verdachte01] : “
Ik heb 419 geld genomen en wij hebben er allemaal van geprofiteerd.”
Gelet op de leeftijd van de man waarover gesproken wordt, het geldbedrag dat hij heeft overgemaakt en op het feit dat zij de naam [naam02] hebben gebruikt om de man dat geld afhandig te maken, is het aannemelijk dat in voornoemde gesprekken wordt gesproken over [benadeelde partij01] , die destijds 82 jaar oud was en een bedrag van meer dan een miljoen aan [naam02] heeft overgemaakt. Ook blijkt uit de tapgesprekken dat zowel [medeverdachte02] als [verdachte01] een actieve bijdrage levert aan de gesprekken waarin over de oplichting wordt gesproken. Dat [medeverdachte02] op enig moment zegt dat de naam [naam02] hen allen heel veel geld bezorgd heeft, maakt duidelijk dat zij opereerden onder deze naam en allen profiteerden van het geld.
Uit het voorgaande blijkt dat [verdachte01] en [medeverdachte02] bij hun oplichtingspraktijken nauw en bewust hebben samengewerkt. De verdachten bestierden een succesvolle oplichtingsmethode waaruit zij veel geld ontvingen en waarbij zij de voornoemde handelswijze volgden onder verschillende namen, waaronder de naam [naam02] . De slachtoffers verklaren gelijkluidend over de manier waarop zij zijn benaderd en de voorwendselen waaronder het geld hen afhandig is gemaakt. Uit het voorgaande blijkt dat in ieder geval [verdachte01] en [medeverdachte02] onder de naam [naam02] samenwerkten aan de oplichting van [benadeelde partij01] . Ook is gebleken dat [naam02] gebruik maakte van een zeer specifieke modus operandi – zoals in de inleiding beschreven – inhoudende dat wordt verzocht om geld over te maken, zodat een geldbedrag vrijkomt en er daarna nog geld nodig is voor de reiniging van de biljetten. Eenzelfde specifieke werkwijze is gehanteerd bij de slachtoffers [slachtoffer02] , [slachtoffer05] en [slachtoffer01] . Daarnaast is gebleken dat de bedragen op bankrekeningen zijn gestort die gelieerd zijn aan [medeverdachte02] en [verdachte01] en dat de gelden vrijwel direct daarna zijn overgeboekt naar andere rekeningen. Ook is een deel van de gelden van de slachtoffers aangewend ten behoeve van persoonlijke doeleinden van [medeverdachte02] en [verdachte01] , zoals betalingen van kosten, overboekingen naar een vriendin van [medeverdachte02] , financiering van een project van [verdachte01] en een salarisbetaling aan [medeverdachte02] .
[verdachte01] en [medeverdachte02] hebben onder voornoemde listige voorwendselen [benadeelde partij01] ruim een miljoen euro afhandig gemaakt. De onder feit 1 ten laste gelegde oplichting van [benadeelde partij01] is daarmee bewezen. Aan de raadsman kan worden toegegeven dat in het algemeen oplichting niet slaagt indien het beoogde slachtoffer zich niet laat bedriegen. Dat geldt ook in dit geval. De oplichting is echter dermate geraffineerd opgezet, dat het door de raadsman aangevoerde gebrek aan omzichtigheid in het handelen van [benadeelde partij01] , wat daarvan verder zij, aan de bewezenverklaring van oplichting niet in de weg staat.
Daarnaast zijn de door voornoemde slachtoffers, onder wie [benadeelde partij01] , overgemaakte gelden verkregen uit de oplichting door [medeverdachte02] en [verdachte01] . De verdachten hebben deze gelden vervolgens vrijwel direct van de rekeningen afgehaald en gebruikt, zodat de werkelijke (criminele) herkomst van de geldbedragen werd verhuld. De verdachten hebben van deze witwaspraktijk een gewoonte gemaakt, nu zij gedurende langere tijd meerdere slachtoffers hebben opgelicht, waarna de geldbedragen door hen werden omgezet en gebruikt.
De verweren worden verworpen. Hetgeen de raadsman voor het overige heeft aangevoerd behoeft, gelet op het vorenstaande, geen bespreking.
Vrijspraken ten aanzien van gewoontewitwassen
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde witwassen ten aanzien van [slachtoffer04] . Ook het hof acht witwassen ten aanzien van de door deze persoon overgemaakte bedragen, alsmede de door [slachtoffer03] overgemaakte bedragen, niet bewezen, zodat de verdachte ten aanzien van die onderdelen zal worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: