ECLI:NL:GHAMS:2023:2842

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
23-002123-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling openlijke geweldpleging met taakstraf en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging op 25 juni 2019 te Amsterdam, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer op de Damrak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd, wat resulteerde in letsel bij het slachtoffer. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, maar het hof heeft deze straf herzien. Gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een zorgmachtiging, heeft het hof besloten om een taakstraf van 100 uren op te leggen, waarvan 50 uren voorwaardelijk. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 749,95, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de impact daarvan op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002123-21
datum uitspraak: 24 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-153117-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1998,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 25 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, op de openbare weg, te weten de Damrak te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 80 euro en/of een of meerdere (fiets)sleutel(s), in elk geval een geldbedrag en/of een of meerdere goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- voornoemde [slachtoffer01] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: “Ik ga wel aan je zitten” en/of “Fuck jou en fuck de politie”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- voornoemde [slachtoffer01] (meermalen) (met kracht) met (gebalde) vuist(en) op/tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft/hebben geslagen en/of gestompt, en/of
- voornoemde [slachtoffer01] (met kracht) (van achteren) heeft/hebben vastgepakt en/of vastgegrepen en/of (met kracht) naar achteren heeft/hebben getrokken en/of gerukt, ten gevolge waarvan [slachtoffer01] op de grond is gevallen, en/of
- ( terwijl voornoemde [slachtoffer01] op de grond lag) voornoemde [slachtoffer01] (meermalen) (met kracht) met (gebalde) vuist(en) op/tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft/hebben geschopt en/of getrapt (ten gevolge waarvan [slachtoffer01] een (hoofd)wond (van 3 tot 5 centimeter) en/of schrammen en/of krassen op de pols(en) en/of de arm(en) en/of de borst(streek) heeft opgelopen);
1.
subsidiairhij op of omstreeks 25 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, openlijk, te weten aan/op de Damrak te Amsterdam, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer01] , door:
- voornoemde [slachtoffer01] (meermalen) (met kracht) met (gebalde) vuist(en) op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen, en/of
- voornoemde [slachtoffer01] (met kracht) (van achteren) vast te pakken en/of vast te grijpen en/of (met kracht) naar achteren te trekken en/of te rukken, ten gevolge waarvan [slachtoffer01] op de grond viel, en/of
- ( terwijl voornoemde [slachtoffer01] op de grond lag) voornoemde [slachtoffer01] (meermalen) (met kracht) met (gebalde) vuist(en) op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een (hoofd)wond (van 3 tot 5 centimeter) en/of schrammen en/of krassen op de pols(en) en/of de arm(en) en/of de borst(streek), voor voornoemde [slachtoffer01] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal dit ook heeft gevorderd, terwijl dit eveneens is bepleit door de raadsman, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 juni 2019 te Amsterdam openlijk, te weten op het Damrak, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer01] , door:
- [slachtoffer01] met gebalde vuist op het hoofd en het lichaam te slaan, en
- [slachtoffer01] met kracht van achteren vast te pakken en naar achteren te trekken, ten gevolge waarvan [slachtoffer01] op de grond viel, en
- terwijl [slachtoffer01] op de grond lag, [slachtoffer01] tegen het lichaam te schoppen.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof in het kader van de strafmaat – kort gezegd – verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn en de verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 90 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld. De verdachte en de mededaders hebben het slachtoffer vastgepakt en, terwijl het slachtoffer op de grond lag, tegen zijn lichaam geschopt. Het slachtoffer heeft letsel opgelopen aan onder meer zijn hoofd. De verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast veroorzaakt dergelijk geweld, gepleegd op de openbare weg, gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de personen die ervan getuige zijn.
Bij de strafoplegging heeft het hof ook gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten. Daarin is voor openlijke geweldpleging een taakstraf van 120 uren als uitgangspunt vermeld. Die straf acht het hof op zichzelf passend en geboden.
Het hof zal echter in strafmatigende zin rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Met betrekking tot de verdachte is een zorgmachtiging verleend (en al meermalen verlengd), nadat in het verleden ook een crisismaatregel is opgelegd. De verdachte bevindt zich in een kwetsbare positie, waar het hof bij de strafoplegging rekening mee houdt. Het hof houdt ook rekening met het gegeven dat de verdachte niet eerder en ook niet na het plegen van het onderhavige feit voor een soortgelijk delict is veroordeeld. Gelet daarop zal het hof van de taakstraf 50 uren in voorwaardelijke vorm opleggen. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in eerste aanleg en hoger beroep is overschreden. Daarom zal het hof in plaats van eerder genoemde (deels voorwaardelijke) taakstraf een taakstraf voor de duur van 100 uren waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest aan de verdachte opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij [slachtoffer01] heeft zich ter zake van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 829,95, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze bestaat uit een bedrag van € 129,95 ter compensatie van materiële schade (bestaande uit: € 49,95 kosten T-shirt G-Star en € 80,00 weggenomen contant geld) en een bedrag van € 700,00 ter compensatie van immateriële schade. Deze vordering is door de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 749,95. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij overeenkomstig de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging is – kort gezegd – dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen. Wat betreft de materiële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de diefstal niet heeft plaatsgevonden en dat het daarnaast onbekend is in welke staat het T-shirt zich bevond vóór het incident, waardoor de nieuwprijs niet kan worden toegewezen. De raadsman heeft daarnaast bepleit dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de immateriële schade gematigd dient te worden vanwege de eigen schuld van het slachtoffer.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft, zoals blijkt uit het bewezenverklaarde, met zijn mededaders onrechtmatig jegens de benadeelde partij gehandeld. Zij zijn dan ook naar burgerlijk recht (hoofdelijk) aansprakelijk voor de schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is geweest. Van eigen schuld in civielrechtelijke zin aan de zijde van het slachtoffer, is naar het oordeel van het hof geen sprake. Ook anderszins ziet het hof geen reden voor matiging van de toe te kennen schade in verband met het gedrag van het slachtoffer.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 49,95 gevorderd ter zake van een beschadigd T-shirt van het merk G-Star. Hij heeft aangevoerd dat hij dit shirt voor € 49,95 heeft aangeschaft, dat het nog geen jaar oud was en dat hij de bloedvlekken die als gevolg van het bewezenverklaarde in het shirt waren gekomen daar niet uit heeft kunnen wassen. Daarmee is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij de gevorderde schade ten aanzien van het T-shirt heeft geleden. Voor het toepassen van afschrijving op de nieuwwaarde ziet het hof geen aanleiding.
De gevorderde materiële schade ten aanzien van het weggenomen geld zou zijn veroorzaakt door het in zaak A onder 1 primair tenlastegelegde. Het hof spreekt de verdachte vrij van het in zaak A onder 1 primair tenlastegelegde zodat de benadeelde partij in zoverre niet in de vordering kan worden ontvangen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
Uit de bij de vordering tot schadevergoeding gevoegde bijlagen blijkt dat de benadeelde partij fysiek letsel heeft opgelopen in de vorm van een hoofdwond en meerdere schaafwonden, waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is in het bijzonder gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van benadeelde partij, de aard van het lichamelijke letsel en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend.
De verdachte is, samen met de mededaders, hoofdelijk gehouden tot vergoeding van de schade ter hoogte van in totaal € 749,95, te vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 749,95 (zevenhonderdnegenenveertig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 49,95 (negenenveertig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 749,95 (zevenhonderdnegenenveertig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 49,95 (negenenveertig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 25 juni 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M.L.M. van der Voet en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van
mr. A.C. Vermeijden en mr. S. Bonset, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 november 2023.