Op 7 november 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde B.F. Schoenmaker, had eerder een aanslag ontvangen van de inspecteur van de Belastingdienst, die was berekend op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.535 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.873. De inspecteur had de aanslag gehandhaafd na een bezwaarprocedure, waarna de belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond op 25 november 2022, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.
In hoger beroep was de kern van het geschil of de inkomsten die de belanghebbende had ontvangen van [A] B.V. moesten worden aangemerkt als winst uit onderneming op basis van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank had vastgesteld dat de inspecteur in eerdere procedures had aangegeven dat de inkomsten van [A] als loon moesten worden aangemerkt, en dat dit standpunt tijdig aan de belanghebbende was gecommuniceerd. Het Hof bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de belanghebbende niet kon terugvallen op het vertrouwensbeginsel, omdat de inspecteur zijn standpunt tijdig had gewijzigd en dit duidelijk had gemaakt.
Het Hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep van de belanghebbende ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.