Op 16 november 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van kosten door belanghebbende, die in 2016 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontving van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had de aanslagen opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.542 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.436. Na bezwaar werd de aanslag IB/PVV verminderd, maar de aanslag ZVW bleef gehandhaafd. Belanghebbende stelde dat hij recht had op een hogere aftrek van kosten, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep werd het geschil opnieuw behandeld, waarbij de rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de aftrekbaarheid van kosten bij belanghebbende lag. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat een hoger bedrag voor aftrek in aanmerking kwam. De rechtbank had eerder al bepaald dat uitgaven voor persoonlijke verzorging en kleding niet aftrekbaar zijn, tenzij deze specifiek voor beroepsdoeleinden zijn gemaakt. Het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat de argumenten van belanghebbende in hoger beroep geen nieuw licht op de zaak wierpen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd afgewezen.