ECLI:NL:GHAMS:2023:2946

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
200.334.003/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de raadsheer-commissaris ongegrond verklaard na verzoek van de verdediging

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 4 december 2023 een wrakingsverzoek ongegrond verklaard. Het verzoek was ingediend door de raadsman van de verzoekster, die betrokken was bij een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verzoekster was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. Tijdens een getuigenverhoor op 24 oktober 2023 heeft de raadsman van verzoekster de wraking van de raadsheer-commissaris, mr. H.A. van Eijk, aangevraagd. De raadsheer-commissaris weigerde de wraking en gaf aan dat hij geen aanleiding zag om te reageren op de bezwaren van de raadsman.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de aangevoerde gronden, die onder andere betrekking hadden op de schending van de rechten van de verzoekster en de schijn van vooringenomenheid van de raadsheer-commissaris. De raadsman stelde dat de raadsheer-commissaris de verdediging belemmerde in het stellen van vragen aan de getuige en dat hij een waardeoordeel gaf over de verklaringen van de getuige. De wrakingskamer oordeelde echter dat de raadsheer-commissaris zich correct had gedragen en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid.

De wrakingskamer concludeerde dat de procedurele beslissingen van de raadsheer-commissaris niet onbegrijpelijk waren en dat er geen schijn van vooringenomenheid was. De beslissing om het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren werd genomen door de drie rechters in aanwezigheid van de griffier, mr. S.W.H. Bootsma, en werd openbaar uitgesproken op 4 december 2023.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummer : 200.334.003/01
zaaknummer hoofdzaak : 23-000430-21
Beslissing van de wrakingskamer van 4 december 2023
op het wrakingsverzoek ingediend door
[verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,
bijgestaan door mr. S. Arts, advocaat te Breda,
hierna: verzoekster.

1.De procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2021, waarbij verzoekster is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
1.2.
Op 24 oktober 2023 heeft in de hoofdzaak een getuigenverhoor plaatsgevonden bij de raadsheer-commissaris. De raadsman van verzoekster heeft tijdens dat verhoor mondeling de wraking verzocht van de raadsheer-commissaris mr. H.A. van Eijk.
1.3.
De raadsheer-commissaris heeft op 1 november 2023 per e-mail laten weten dat hij niet berust in de wraking, dat hij geen aanleiding ziet te reageren op de twee e-mailberichten van 24 oktober 2023 van de raadsman en dat hij niet in de gelegenheid is op de wrakingszitting te verschijnen.
1.4.
Het wrakingsverzoek is op 16 november 2023 door de wrakingskamer behandeld. Op de zitting waren aanwezig:
- de raadsman van verzoekster mr. S. Arts, advocaat te Breda;
- mr. A. Verlinden, advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1.
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het proces-verbaal van het verhoor van de getuige van 24 oktober 2023 en de e-mails van de raadsman van 24 oktober 2023. De raadsman van verzoekster heeft het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht. Samengevat stelt de raadsman dat tijdens het verhoor sprake was van een zodanige schending dan wel beknotting van de rechten van verzoekster en haar verdediging dat hieruit de schijn van vooringenomenheid van de raadsheer-commissaris volgt. In deze zaak gaat het niet om een strikte regievoering, maar om het beletten van het stellen vragen door de verdediging. Daarnaast is het proces-verbaal van het verhoor lacuneus. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
- de raadsheer-commissaris heeft geweigerd proces-verbaal van de wraking op te maken en dit aan de verdediging voor commentaar voor te leggen;
- de verdediging is niet, althans niet voldoende in de gelegenheid gesteld (als eerste) vragen te stellen aan de getuige;
- de raadsheer-commissaris heeft delen uit het dossier voorgehouden aan de getuige en haar hierover bevraagd, voordat de raadsman de gelegenheid had gehad vragen te stellen;
- de raadsheer-commissaris heeft tegen de getuige gezegd dat hij iets niet logisch vindt in één van haar antwoorden en daarmee heeft hij een waardeoordeel over een verklaring van de getuige gegeven;
- nadat het wrakingsverzoek was ingediend ging de raadsheer-commissaris door met vragen stellen aan de getuige;
- de raadsheer-commissaris heeft niet de verklaring van de getuige voorgelezen, die tot op het moment dat de raadsman de zittingszaal betrad, was afgelegd en evenmin is het proces-verbaal van het getuigenverhoor (dat ten dele buiten aanwezigheid van de raadsman heeft plaatsgevonden) geprint aan de raadsman verstrekt zodat deze opmerkingen kon maken.
2.2.
De raadsheer-commissaris heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek, die deels is opgenomen in zijn e-mail van 1 november en deels is verwerkt in het proces-verbaal van 24 oktober 2023 van het getuigenverhoor, meegedeeld dat hij niet in het verzoek tot wraking berust. Hij stelt dat het een normale gang van zaken is dat een onderzoeksrechter een getuige delen uit het dossier voorhoudt voordat anderen de gelegenheid krijgen om vragen te stellen aan de getuige. Zijn vraag aan de getuige na het wrakingsverzoek moet volgens de raadsheer-commissaris niet worden gezien als een door hem beoogde voortzetting van het verhoor. Dit was namelijk een vraag om verduidelijking over hetgeen voor het wrakingsverzoek door de getuige was verklaard, naar aanleiding van vragen die de raadsman zelf – aan de getuige en aan de griffier – stelde na het wrakingsverzoek. In voornoemd proces-verbaal staat dat de raadsheer commissaris wel de verklaring van de getuige tot dan toe heeft voorgelezen, kort nadat de raadsman – verlaat – de verhoorruimte betrad.
2.3.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

Juridisch kader
3.1.
Artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen, en evenzeer op de raadsheer-commissaris.
Beoordeling in deze zaak
3.2.
Ten aanzien van de aangevoerde gronden dat geen (geprint exemplaar van het) proces-verbaal van wraking aan de raadsman is voorgelegd, overweegt de wrakingskamer als volgt. Geen rechtsregel bepaalt dat nadat een wrakingsverzoek is ingediend, en gevraagd is naar de gronden, direct een proces-verbaal wordt opgemaakt waarvan een geprint exemplaar aan verzoek(st)er wordt voorgelegd. Uit het niet direct opmaken van dat proces-verbaal valt voorts geen schijn van gebrek aan onpartijdigheid af te leiden. Deze wrakingsgrond wordt dan ook verworpen.
3.3.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de raadsheer-commissaris stukken van het dossier heeft voorgehouden aan de getuige, voordat de verdediging vragen kon stellen aan de getuige en dat de raadsheer-commissaris een waardeoordeel heeft gegeven over een antwoord van de getuige. De raadsheer-commissaris heeft tot taak als afgevaardigd raadsheer voor het gerechtshof (nader) onderzoek te doen. Uit het proces-verbaal van het verhoor van de getuige, tevens houdende het wrakingsverzoek en de daartoe aangevoerde gronden – waarvan wordt uitgegaan bij de beoordeling van het wrakingsverzoek – volgt dat de raadsheer-commissaris bij het ondervragen van de getuige, aan haar andere verklaringen uit het dossier heeft voorgehouden en de getuige heeft gevraagd hierop te reageren. Daarnaast heeft de raadsheer-commissaris tijdens die ondervraging opgemerkt dat hij een antwoord van de getuige “niet echt logisch” acht. De wrakingskamer is van oordeel dat de raadsheer-commissaris niets anders heeft gedaan dan een getuige te ondervragen in het licht van het bestaande dossier. Daarbij past het voorhouden van stukken en het bevragen van de getuige, waaronder het kritisch doorvragen op (de logica in) een verklaring. Dat daarbij niet eerst aan de verdediging de mogelijkheid is gegeven vragen te stellen aan de getuige maakt dit niet anders. Niet is voorgeschreven dat in een dergelijke situatie de verdediging als eerste in de gelegenheid wordt gesteld de getuige vragen te stellen. Uiteraard dient de verdediging de gelegenheid te krijgen vragen te stellen, maar het is aan de raadsheer-commissaris om de volgorde te bepalen. Uit de door de raadsheer-commissaris gevoerde regie valt geen schijn van gebrek aan onpartijdigheid af te leiden. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de raadsman geen geprinte versie van het proces-verbaal van getuigenverhoor heeft gekregen; uit het proces-verbaal blijkt immers dat de raadsheer-commissaris de verklaring heeft voorgelezen, zodat de raadsman daarvan kennis kon nemen. Deze grond slaagt niet.
3.4.
Ook het standpunt van de raadsman ten aanzien van de vragen die de raadsheer-commissaris heeft gesteld aan de getuige ná het wrakingsverzoek volgt de wrakingskamer niet. Uit het proces-verbaal van het verhoor volgt, dat nadat het wrakingsverzoek was gedaan en de gronden waren gevraagd en opgegeven, de raadsheer-commissaris het verhoor heeft geschorst. Vervolgens vroeg de raadsman welke handbeweging de getuige eerder in het verhoor maakte en wilde hij – na het antwoord hierop van de raadsheer-commissaris – de griffier hierover bevragen. Dat heeft de raadsheer-commissaris belet en vervolgens aan de getuige gevraagd of zij nogmaals kon omschrijven welke beweging zij maakte. Hieruit volgt dat de nadere vraag van de raadsheer-commissaris aan de getuige voortvloeide uit de vragen en opmerkingen van de raadsman na het wrakingsverzoek en de schorsing van het verhoor, en tot doel had de raadsman te informeren. Uit deze gang van zaken kan geen schijn van partijdigheid worden afgeleid.
3.5.
Uit de overige punten, die zien op de inrichting van het verhoor, kan evenmin worden afgeleid dat de raadsheer-commissaris vooringenomen is. De juistheid van dergelijke processuele (regie)beslissingen kan in beginsel niet door de wrakingskamer worden getoetst. Alleen als deze beslissing dermate onbegrijpelijk is dat dit een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de beslissing alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoekster, kan dat tot een ander oordeel leiden. De gang van zaken tijdens het verhoor op 24 oktober 2023, zoals volgt uit het proces-verbaal van die zitting en uit hetgeen tijdens de zitting van de wrakingskamer is aangevoerd, levert geen aanwijzingen op voor een dergelijke mate van onbegrijpelijkheid.
3.6.
Gelet op het voorgaande zal de wrakingskamer het wrakingsverzoek ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M. van Amsterdam, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en R.D. van Heffen in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2023.
mrs. A.M. van Amsterdam en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.