ECLI:NL:GHAMS:2023:2976

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
22/00084
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indeling winddeflector in de douaneregelgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 december 2021. De zaak betreft de indeling van een winddeflector voor een schuifdak van een motorvoertuig in de gecombineerde nomenclatuur (GN). De inspecteur van de Belastingdienst/Douane had eerder een bindende tariefinlichting (BTI) afgegeven waarin de winddeflector was ingedeeld onder GN-onderverdeling 6307 90 98. Belanghebbende, [X] B.V., was het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende een film vertoond die de werking van de winddeflector illustreerde. Het Hof heeft de feiten vastgesteld en de juridische context van de indeling van de winddeflector besproken. Het Hof oordeelde dat de winddeflector niet als een deel of toebehoren van een motorvoertuig kan worden aangemerkt, omdat deze niet onmisbaar is voor de werking van het voertuig. De functie van de winddeflector is voornamelijk gericht op het verhogen van het comfort van de inzittenden, wat niet voldoende is om het als een essentieel onderdeel van het motorvoertuig te kwalificeren.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd een vergoeding van immateriële schade van € 500 toegekend aan belanghebbende vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De proceskosten werden ook vergoed, en de Minister werd veroordeeld tot het betalen van het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 22/00084
17 augustus 2023
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J. Groenendijk)
tegen de uitspraak van 17 december 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/296 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,
alsmede
op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade
de Staat, de Minister van Justitie en Veiligheid te Den Haag, de Minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 18 december 2018 aan belanghebbende een bindende tariefinlichting (hierna: de bti) afgegeven, waarbij een zogenoemde winddeflector voor een schuifdak van een motorvoertuig is ingedeeld in de gecombineerde nomenclatuur (hierna: GN) onder GN-onderverdeling 6307 90 98.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bti. Bij uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2019 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen en de bti gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank. Bij uitspraak van 17 december 2021 heeft de rechtbank het ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 februari 2022 en aangevuld op 29 april 2022. De inspecteur heeft op 9 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat reeds aan partijen is toegezonden.
1.6.
Na afloop van de zitting heeft belanghebbende aan het Hof en aan de inspecteur een
usb-stick toegestuurd met daarop de film die belanghebbende ter zitting heeft getoond.
1.7.
Op verzoek van partijen heeft het Hof de behandeling van het hoger beroep aangehouden in afwachting van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak C-725/21 (Someo S.A.). Op 9 maart 2023 heeft het Hof van Justitie in die zaak arrest gewezen (ECLI:EU:C:2023:194). Partijen hebben op dit arrest gereageerd en aan het Hof medegedeeld geen behoefte te hebben aan een nadere zitting, waarop het Hof het onderzoek heeft gesloten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. De bedrijfsactiviteiten van eiseres bestaan uit het ontwerpen, ontwikkelen en produceren van en het handelen in panoramadaken en schuifdaksystemen voor de automobielindustrie.
2. Op 20 juli 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een BTI. In de bij deze aanvraag gevoegde “Motivatie Bti aanvraag” is het product waarop de aanvraag betrekking heeft omschreven als “winddeflector bij een schuifdak voor personenauto’s en trucks, specifiek voor een merk/uitvoering”. Eiseres heeft verzocht om indeling van het product in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) onder GN-code 8708 99 97: “Delen en toebehoren van motorvoertuigen bedoeld bij de posten 8701 tot en met 8705; andere delen en toebehoren; andere”.
3. Vervolgens is op 18 december 2018 de BTI afgegeven waarin het product als volgt is omschreven:
“Een zogenoemde winddeflector voor een schuifdak met -volgens opgave- onder meer de volgende kenmerken:
- Bestemd voor montage in een schuifdak van een specifiek motorvoertuig;
- bestaande uit 2 strippen vervaardigd van kunststof polypropyleen en gefreesde vezels en een net van polyester;
- voorzien van bevestigingspunten en een kleefstrip voor de bevestiging;
- in diverse afmetingen.”
Eiseres heeft ter zitting verklaard dat deze omschrijving juist is.
Het product is door verweerder ingedeeld onder Taric-code 6307 90 98 99, met de volgende motivering:
“De algemene regels 1, 3c en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur. Aantekening 7 op de afdeling XI en aantekening 1 op hoofdstuk 63.
De IDR toelichting op GS-post 8708.
De tekst van de GN-codes 6307, 6307 90 en 6307 90 98. Het wezenlijke karakter kan niet worden bepaald. Indeling onder onderverdeling 8708 99 97 als andere delen en toebehoren van motorvoertuigen bedoeld bij post 8701 tot en met 8705 is uitgesloten omdat het artikel niet onmisbaar is voor de werking van het motorvoertuig”.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe.
2.2.
Ter zitting heeft belanghebbende een film vertoond over de werking van de winddeflector. In deze film maakte belanghebbende inzichtelijk welke invloed de winddeflector heeft op de windstromen over en in de auto, wanneer met een geopend schuifdak wordt gereden. Zonder winddeflector vangt het open dak wind (rijwind), waardoor in de auto turbulentie ontstaat waardoor het rijgedrag van de automobilist kan worden beïnvloed. Met de winddeflector wordt de wind over de auto heen geleid, zodat het in de auto (nagenoeg) windstil blijft. Bij het openen en sluiten van het schuifdak vouwt de winddeflector automatisch open en weer dicht. Ook voorkomt de winddeflector het ‘booming’-effect dat wordt veroorzaakt door luchtdruk en dat vergelijkbaar is met de luchtdruk die hoor- en voelbaar is bij het rijden met een geopend zijraam. De winddeflector is niet rechtstreeks bevestigd aan de carrosserie van de auto: de winddeflector is bevestigd in het schuifdak en het schuifdak is op zijn beurt bevestigd in de carrosserie van de auto.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is net als bij de rechtbank in geschil of de inspecteur in de onderhavige bti de winddeflector van belanghebbende terecht heeft ingedeeld in GN onderverdeling 6307 9098.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen:
“5. Eiseres voert aan dat de winddeflector uitsluitend is bestemd om permanent als onderdeel te worden opgenomen in de constructie van een schuifdak. De functie van de winddeflector is het omleiden van lucht, wind en stofdeeltjes, zodat wordt voorkomen dat inzittenden van het motorvoertuig daarvan hinder ondervinden. De winddeflector beperkt het risico dat het rijden met een open dak het rijgedrag van de bestuurder negatief beïnvloedt, waardoor de kans op verkeersongelukken of gevaarlijke verkeerssituaties wordt verkleind. Tevens is de winddeflector essentieel om gehoorschade van inzittenden te voorkomen. Eiseres stelt dat de winddeflector voldoet aan de criteria die kunnen worden afgeleid uit de bewoordingen van post 8708 en de aantekeningen 2 en 3 bij afdeling XVII van de GN, waardoor de winddeflector, met toepassing van indelingsregels 1 en 3, als een deel van een motorvoertuig moet worden ingedeeld in post 8708. Het begrip delen zoals in de jurisprudentie door het Hof van Justitie van de EU (hierna: HvJ) geformuleerd, vindt hier geen toepassing, omdat voornoemde afdelingsaantekeningen de uniforme uitleg van delen van motorvoertuigen en de indeling daarvan al waarborgen. Producten die op basis van hun objectieve eigenschappen en/of bestemming en functie soortgelijk zijn aan de winddeflector worden op grond van GS-toelichtingen en BTI’s ingedeeld onder post 8708.
Als er wel betekenis moet worden toegekend aan het delenbegrip van het HvJ, is de definitie volgens eiseres zodanig strikt geformuleerd, dat de toepassing ertoe leidt dat de draagwijdte van GN-post 8708 wordt beperkt. Dit is in strijd met artikel 3 van het Verdrag inzake het Geharmoniseerd Systeem.
De WDO heeft in de GS-toelichting een niet-uitputtende lijst van producten van carrosseriedelen en uitrustingen voor carrosserieën (postonderverdeling 8708 29) opgenomen. Spatborden en zijschermen (en inherent aan laatstgenoemde productgroep: spoilers) moeten worden ingedeeld onder post 8708 van de GN. Deze delen worden permanent aan de carrosserie van een motorvoertuig bevestigd, zonder dat zij onmisbaar zijn voor de mechanische werking van het motorvoertuig en in het geval van spatborden wordt zelfs geen bescherming geboden aan de inzittenden van het motorvoertuig.
Anders dan verweerder aangeeft worden de GS-toelichtingen niet altijd terzijde geschoven. Zie bijvoorbeeld het arrest van het HvJ met nr. C-15/05 (Kawasaki Motors Europe), punt 36. In het arrest X BV met nr. C-288/18 ontleent het HvJ belangrijke aanwijzingen aan de GS-toelichtingen. In het arrest met nr. C-84/15 (punt 33) overweegt het HvJ dat de GS-toelichtingen belangrijke instrumenten vormen ter verzekering van de uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief en als zodanig nuttige gegevens bevatten voor de uitlegging daarvan. Ook in indelingsverordeningen wordt regelmatig verwezen naar GS-toelichtingen.
Eiseres heeft gewezen op twee in Duitsland afgegeven BTI’s (kenmerk DEBTI27419/17-1 en DE23536/14-1 ). Deze niet-identieke producten hebben met de winddeflector gemeen dat zij permanent aan de carrosserie van een motorvoertuig worden bevestigd en een soort oppervlak of scherm creëren dat erin voorziet dat onder andere lucht, wind, stofdeeltjes (of neerslag) worden omgeleid.
Eiseres heeft verder gesteld dat in de praktijk buiten de EU de winddeflector wordt ingedeeld onder GS-post 8708. Eiseres verwijst daarbij naar twee rulings voor soortgelijke producten uit de Verenigde Staten (van 24 januari 1990 respectievelijk 7 december 1992).
Als tot de gevolgtrekking wordt gekomen dat de geformuleerde definitie van het HvJ de voornoemde afdelingsaantekeningen verduidelijkt in plaats van wijzigt, dan is eiseres van mening dat de winddeflector zorgt voor de veilige werking van het motorvoertuig en daarom onmisbaar is voor de werking van het motorvoertuig. Eiseres vindt voor dit standpunt steun in het arrest van het HvJ met nr. C-450/12 van 12 december 2013, (Hark GmbH & Co KG Kamin- und Kachelofenbau), waaruit zij afleidt dat onderdelen ook “onmisbaar” zijn voor een product indien zij het veilige gebruik van het product waarborgen. Voor de winddeflector geldt eveneens dat deze onmisbaar is voor het veilige gebruik van het dak c.q. het motorvoertuig. Eiseres wijst hierbij nog op de postonderverdeling 8708 21: “veiligheidsgordels” en postonderverdeling 8708 95: “veiligheidsairbags met opblaassysteem: delen”. Deze producten zijn niet noodzakelijk voor de (mechanische) werking van het motorvoertuig, maar zorgen wel voor de veilige werking van het motorvoertuig. Eiseres wijst voorts op de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:11518), waarin de rechtbank ten aanzien van de onmisbaarheid voor de werking van het geheel overweegt dat het moet gaan om de goede werking van een machine gedurende een langere periode. Bovendien kan volgens de rechtbank de goede werking betrekking hebben op veiligheidsaspecten en op de bescherming van de machine tegen negatieve invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld stof en vocht), aldus eiseres.
Eiseres concludeert tot vernietiging van de BTI en verzoekt om verweerder op te dragen een BTI af te geven voor de winddeflector met indeling onder GN-code 8708 29 90 dan wel Taric-code 8708 99 97 90. Voorts verzoekt eiseres verweerder te veroordelen in de kosten voor rechtsbijstand in de bezwaar- en beroepsprocedure.
6. Verweerder is het eens met eiseres dat de winddeflector niet is genoemd onder één van de tariefposten noch in de onderverdelingen van de nomenclatuur. Daarom is toepassing van de jurisprudentie nodig om als “deel van” onder tariefpost 8708 te kunnen worden ingedeeld.
Verweerder heeft ter zitting de motivering van de uitspraak op bezwaar aangevuld in die zin dat verweerder vooreerst van mening is dat “het geheel” het schuifdak is en daarom de vraag moet worden beantwoord of de winddeflector kwalificeert als deel van het schuifdak. Verweerder verwijst daarbij naar EU-indelingsverordeningen uit de periode van 2007 tot en met 2018 waarin als geheel niet de auto of de carrosserie wordt opgevat, maar de zelfstandige eenheid (bijvoorbeeld de autostoel) die is opgenomen in de auto. Volgens verweerder bestaat er geen enkele twijfel dat het schuifdak volledig intact blijft zonder de winddeflector.
Zelfs al zou de winddeflector kwalificeren als deel van het schuifdak en het schuifdak als deel van de carrosserie, dan nog kan de winddeflector niet worden ingedeeld onder GN-post 8708. Deze post omvat immers geen delen van delen van een carrosserie. Allereerst blijkt uit de bewoording van de postonderverdeling op zes cijferniveau (GN-postonderverdeling 8708 21) dat delen van delen van carrosserie niet binnen het bereik van die onderverdeling vallen. Dit wordt tevens ondersteund door de tekst van een aantal van de EU-indelingsverordeningen. Zo vermelden de indelingsverordeningen 535/2013 en 636/2017 het volgende: “Indeling onder post 8708 is uitgesloten omdat die post uitsluitend veiligheidsgordels omvat van voertuigen bedoeld bij de posten 8701 tot en met 8705 en niet delen daarvan”.
De posten en onderverdelingen van het GS zijn zonder enige wijziging opgenomen in de op dit gebied in de EU geldende wetgeving, namelijk de Gecombineerde Nomenclatuur (GN). Eiseres heeft voor haar stelling dat de indeling niet in lijn is met artikel 3 van het GS-Verdrag omdat de indeling afwijkt van indeling van een winddeflector onder tariefpost 8708 in de VS, Mexico, China en Zuid-Korea geen bewijs aangevoerd. De twee overgelegde USA-rulings uit 1990 en 1992 betreffen producten die niet identiek zijn aan de winddeflector die in de BTI is omschreven, terwijl bovendien de rulings vrij oud zijn en mogelijk inmiddels niet meer gelden. Voorts acht verweerder zich niet gebonden aan dat andere standpunt. Verweerder is het niet eens met de interpretatie van eiseres van het HARK-arrest. De winddeflector is niet onmisbaar bij de veilige werking van een auto. Met een auto zonder winddeflector kan volgens verweerder wel veilig worden gereden, zij het dat het windgeruis voor de inzittenden hinderlijker zal zijn dan wanneer een winddeflector is gemonteerd. En een bijdrage leveren aan de veilige werking van het motorvoertuig, zoals eiseres stelt, is niet gelijk aan “onmisbaar zijn voor”. In het HARK-arrest gaat het wel degelijk om een onmisbaar buisbochtstuk.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
7. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Relevante regelgeving
8. Ten tijde van de verstrekking van de BTI was de volgende regelgeving van kracht.
HOOFDSTUK 63 - ANDERE GECONFECTIONEERDE ARTIKELEN VAN TEXTIEL; STELLEN VAN ASSORTIMENTEN; OUDE KLEREN EN DERGELIJKE; LOMPEN EN VODDEN
6307 Andere geconfectioneerde artikelen, patronen voor kleding daaronder begrepen
6307 10 - dweilen, vaatdoeken, stofdoeken, poetsdoeken en dergelijke
6307 20 00 00 - zwemgordels en zwemvesten
6307 90 - andere
6307 90 10 00 -- van brei- of haakwerk
-- andere
6307 90 91 00 --- van vilt
--- andere
6307 90 92 00 ---- lakens voor eenmalig gebruik, vervaardigd van producten bedoeld bij post 5603, van de soort die tijdens operaties wordt gebruikt
6307 90 98 ---- andere
6307 90 98 10 ----- van gebonden textielvlies
----- andere
6307 90 98 91 ------ met de hand vervaardigd
6307 90 98 99 ------ andere
HOOFDSTUK 87 – AUTOMOBIELEN, TRACTORS, RIJWIELEN, MOORRIJWIELEN EN ANDERE VOERTUIGEN VOOR VERVOER OVER LAND, ALSMEDE DELEN TOEBEHOREN DAARVAN
8708 Delen en toebehoren van motorvoertuigen bedoeld bij post 8701 tot en met 8705:
8708 10 - bumpers en delen daarvan:
(…)
-andere delen en toebehoren van carrosserieën (cabines daaronder begrepen)
8708 21 -- veiligheidsgordels
(…)
8708 29 -- andere
(…)
8708 29 90 --- andere
(…)
8708 30 - remmen en servoremmen; delen daarvan
(…)
8708 40 - versnellingsbakken, alsmede delen daarvan:
(…)
8708 50 - drijfassen, met differentieel, ook indien met andere organen voor de overbrenging, alsmede draagassen: delen daarvan:
(…)
8708 70 - wielen, alsmede delen en toebehoren daarvan:
(…)
8708 80 - ophanginrichtingen, alsmede onderdelen daarvan (schokdempers daaronder begrepen)
(…)
- andere delen en toebehoren
8708 91 -- radiatoren, alsmede delen daarvan:
(…)
8708 92 -- knaldempers en uitlaatpijpen: delen daarvan
(…)
8708 93 -- koppelingen, alsmede delen daarvan
(…)
8708 94 -- stuurwielen, stuurkolommen en stuurkuizen; delen daarvan:
(…)
8708 95 -- veiligheidsairbags met opblaassysteem; delen daarvan
(…)
8708 99 -- andere
8708 99 10 --- bestemd voor industriële montage (…)
--- andere
(…)
8708 99 93 ---- van gestampt staal
8708 99 97 ---- andere
AANTEKENING IDR 2 bij hoofdstuk 87:
“Als “delen” en als “delen en toebehoren” worden niet aangemerkt de navolgende artikelen, ook indien zij kennelijk voor vervoermaterieel bestemd zijn:
a. a) pakking, sluitringen en dergelijke artikelen, ongeacht de stof waarvan zij zijn vervaardigd (in te delen als werken van de stof waarvan zij zijn vervaardigd of onder post 84.84) en andere artikelen van niet-geharde gevulkaniseerde rubber (post 40.16);
b) delen voor algemeen gebruik in de zin van aantekening 2 op afdeling XV, van onedel metaal (afdeling XV) en dergelijke artikelen van kunststof (hoofdstuk 39);
c) artikelen bedoeld bij hoofdstuk 82 (gereedschap);
d) artikelen bedoeld bij post 83.06;
e) machines, apparaten en toestellen, bedoeld bij de posten 8401 tot en met 8479, alsmede delen daarvan, andere dan de radiatoren voor de artikelen van deze afdeling; artikelen bedoeld bij posten 8481 en 8482, alsmede, voor zover het integrerende motordelen zijn, artikelen bedoeld bij post 8483;
f) elektrische machines, apparaten en uitrustingsstukken (hoofdstuk 85);
g) artikelen bedoeld bij hoofdstuk 90;
h) artikelen bedoeld bij hoofdstuk 91;
ij) wapens (hoofdstuk 93);
k) verlichtingstoestellen en delen daarvan, bedoeld bij post 94.05;
l) borstels die delen van voertuigen zijn (post 96.03).”
AANTEKENING IDR 3 bij hoofdstuk 87:
“Als 'delen' en 'toebehoren' in de zin van de hoofdstukken 86 tot en met 88 worden niet aangemerkt: delen en toebehoren waarvan niet kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor voertuigen of voor artikelen bedoeld bij afdeling XVII. Indien een deel of een toebehoren beantwoordt aan de omschrijving van twee of meer posten van deze afdeling, moet het worden ingedeeld onder de post waarvan de omschrijving aansluit bij het voornaamste gebruik waarvoor dat deel of dat toebehoren zal dienen.”
Overwegingen
9. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het HvJ dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook al zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend (zie recent HvJ 26 april 2017, C-51/16 (Stryker EMEA Supply Chain Services BV), r.o. 39 en 45).
10. Niet in geschil is, en ook de rechtbank gaat daarvan uit, dat het product uitsluitend of hoofdzakelijk is bestemd voor motorvoertuigen.
Om onder de desbetreffende posten van de hoofdstukken 86 tot en met 88 te kunnen worden ingedeeld, moeten delen en toebehoren aan de drie volgende voorwaarden voldoen:
a. niet zijn uitgezonderd door Aantekening 2 IDR op afdeling XVII (zie die Aantekening met de daarop geplaatste aant.);
b. kunnen worden onderkend, als uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd voor de artikelen bedoeld bij een der posten van de hoofdstukken 86 tot en met 88;
c. niet zijn bedoeld onder posten met een meer specifieke omschrijving elders in de nomenclatuur.
De GN, in de op deze zaak toepasselijke versie, definieert evenwel niet de begrippen „delen” en „toebehoren” in de zin van haar GN-hoofdstuk 87. Uit de rechtspraak van het HvJ blijkt echter dat het begrip “delen” de aanwezigheid impliceert van een geheel voor de werking waarvan deze delen onmisbaar zijn, en het begrip „toebehoren” de aanwezigheid impliceert van een verwisselbare uitrusting waardoor een apparaat voor speciale werkzaamheden kan worden aangepast of die het geschikt maakt voor bijkomende mogelijkheden of voor bijzondere werkzaamheden die verband houden met de hoofdfunctie van de machine (de rechtbank verwijst naar de arresten van 19 oktober 2000, Peacock AG, C339/98, punt 21, van 7 februari 2002, Turbon International, C276/00, punten 30 en 32, en van 16 juni 2011, Unomedical A/S, C152/10, punt 29). Uit het arrest van het HvJ van 19 oktober 2000, C-339/98, Peacock AG (punt 21) volgt dat het woord “deel” de aanwezigheid van een geheel impliceert, voor de werking waarvan het noodzakelijk is. Uit het arrest van het HvJ van 19 juli 2012, C-336/11 Rohm & Haas (punt 35) volgt dat pas sprake is van noodzaak als de mechanische en elektrische werking van het geheel afhangt van de aanwezigheid van het product.
11. Indeling onder postonderverdeling 8708 29 90 of 8708 99 97 als andere delen en toebehoren van carrosserieën van motorvoertuigen bedoeld bij post 8703, zoals eiseres bepleit, is uitgesloten, omdat het artikel niet onmisbaar is voor de werking van het motorvoertuig, het motorvoertuig evenmin aanpast voor speciale werkzaamheden of geschikt maakt voor bijkomende mogelijkheden, en het ook geen bijzondere werkzaamheden verricht die verband houden met de hoofdfunctie van het motorvoertuig. Ook indeling onder postonderverdeling 8708 29 90 of 8708 99 97 als andere delen en toebehoren van het schuifdak is uitgesloten. De aanwezigheid van een winddeflector is niet onmisbaar voor de werking van het schuifdak: de winddeflector heeft geen invloed op de werking van het schuifdak.
12. Eiseres heeft zich met name beroepen op het zogenoemde Hark-arrest van het HvJ en de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2020. Gelet op de feitelijke vaststellingen van de verwijzende rechter stelde het HvJ in die zaak vast dat een buisbochtstuk van een kachel onmisbaar is voor de werking van de kachel en dan ook moet worden aangemerkt als een deel van de kachel. Die feitelijke vaststellingen betroffen de omstandigheid dat het buisbochtstuk (een verbindingsstuk met afsluiter), dat ertoe dient de kachel te verbinden met de schoorsteen, voor die kachel exclusief bestemd is, en bij het ontbreken van dit stuk de kachel niet in werking kan worden gesteld, daar anders de rookgassen zouden ontsnappen.
Niet is aangetoond dat de aanwezigheid van een winddeflector noodzakelijk is om bij een motorvoertuig met een (geopend) schuifdak de goede en veilige werking van het motorvoertuig of het schuifdak te verzekeren. De beperking door de winddeflector van het risico dat het rijden met een geopend schuifdak het rijgedrag van de bestuurder negatief beïnvloedt heeft, wat daar overigens van zij, betrekking op de bediening van het motorvoertuig door de bestuurder en niet op de mechanische of elektrische werking van het motorvoertuig of het schuifdak. De door eiseres gestelde voorkoming van gehoorschade en de gestelde gunstige beïnvloeding van het rijcomfort van inzittenden staan eveneens los van de werking van het motorvoertuig en het schuifdak. De winddeflector past het motorvoertuig of het schuifdak evenmin aan voor speciale werkzaamheden of maakt het evenmin geschikt voor bijkomende mogelijkheden, en het verricht ook geen bijzondere werkzaamheden die verband houden met de hoofdfunctie van het motorvoertuig en het schuifdak.
13. Het beroep van eiseres op de genoemde BTI’s kan haar niet baten. Eiseres is immers geen rechthebbende van deze BTI’s. Op grond van het arrest van het HvJ van 7 april 2011 in zaak C-153/10 (Sony Supply Chain Solutions) kan een BTI evenwel door een andere persoon dan de rechthebbende als bewijs worden aangevoerd, mits sprake is van hetzelfde goed. Daar is in dit geval echter geen sprake van. Ook de door eiseres overgelegde USA-rulings zien niet op de hier aan de orde zijnde winddeflector, en kunnen haar reeds daarom niet baten.
14. Zoals onder rechtsoverweging 8 is overwogen vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling. In dit geval gaat echter de jurisprudentie van het HvJ over “delen” voor op de niet-bindende GS-toelichting.
15. Gelet op het bovenstaande moet de winddeflector naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als “andere geconfectioneerde artikelen, patronen voor kleding daaronder begrepen” onder Taric-code 6307 90 98 99, gelet op de tekst van de GN-codes 6307, 6307 90 en 6307 90 98. Het wezenlijke karakter kan niet worden bepaald. Het gelijk is derhalve aan verweerder. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
In het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle moet het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in beginsel worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen zoals deze in de tekst van de post van de GN en in de aantekeningen bij de afdelingen en hoofdstukken zijn omschreven, zoals de rechtbank in overweging 9 van haar uitspraak terecht heeft overwogen.
5.2.
In post 8708 worden ‘delen en toebehoren van motorvoertuigen’ ingedeeld. Het GS en de GN bevatten geen definitie van het begrip ‘delen en toebehoren’ van deze post. In GS aantekening 2 op afdeling XVII wordt slechts opgesomd welke artikelen in ieder geval niet als ‘delen’ of als ‘delen en toebehoren’ worden ingedeeld. Deze aantekening geeft echter geen aanwijzing welke artikelen wél als ‘delen’ of als ‘delen en toebehoren’ moeten worden aangemerkt. Ook aantekening 3 op afdeling XVII mist toepassing.
5.3.
Op basis van algemene indelingsregel 1 is voor de tariefindeling wettelijk bepalend de tekst van de post. Dit brengt met zich dat moet worden beoordeeld of de winddeflector een deel of een toebehoren van een motorvoertuig is. De vraag of het schuifdak zelf een deel van een motorvoertuig is en de winddeflector een deel van het schuifdak, behoeft derhalve geen beantwoording. Het Hof van Justitie heeft in een reeks van arresten, waarnaar de rechtbank in overweging 10 van haar uitspraak verwijst, nadere invulling gegeven aan de begrippen ‘delen’ en ‘toebehoren’. Een product kwalificeert als ‘deel’ van een ander product indien het noodzakelijk is voor de elektronische of mechanische werking van dat product. In het onder 1.7. genoemde arrest Someo heeft het Hof van Justitie in meer algemene bewoordingen geoordeeld dat sprake is van ‘delen’ van een product indien zij onontbeerlijk zijn voor de vervulling van de functie van dat product.
5.4.
De functie van de winddeflector is het omleiden van luchtstromen, waardoor op (hoge) snelheid met open schuifdak kan worden gereden, zonder dat de inzittenden last hebben van turbulentie of luchtdruk. Naar het oordeel van het Hof is deze functie niet onontbeerlijk voor de functie van het motorvoertuig, omdat het slechts, dan wel hoofdzakelijk, dient ter verhoging van het comfort van de inzittenden tijdens het rijden met open schuifdak. Dit betekent dat de winddeflector geen deel van een motorvoertuig is in de zin van post 8708.
5.5.
Anders dan de inspecteur betoogt, is niet relevant of een schuifdak met de winddeflector als optie achteraf in de carrosserie wordt geplaatst. De fabricagemethode [waarmee een product is verkregen] is slechts van invloed wanneer een tariefpost of een aantekening op een afdeling of een hoofdstuk dit uitdrukkelijk bepaalt (vgl. Hoge Raad 8 november 2019, nr. 18/00768, ECLI:NL:HR:2019:1710, r.o. 2.5.4. en de daar aangehaalde jurisprudentie van het Hof van Justitie). In of over post 8708 wordt niets bepaald over de fabricagemethode.
5.6.
Ook is de winddeflector geen toebehoren in de zin van post 8708. Hierover heeft de rechtbank in overweging 11 van haar uitspraak op goede gronden een juiste beslissing genomen. Anders dan belanghebbende heeft betoogd, sluit het begrip “delen” niet aan op het begrip “toebehoren”, maar zijn het twee zelfstandige begrippen, waardoor sommige auto-onderdelen geen delen zijn en ook geen toebehoren.
5.7.
De GS toelichting op GS-post 8708 (onderdeel B in de versie uit 2017) leidt het Hof niet tot een ander oordeel. In die toelichting worden, voor zover hier van belang, als ‘delen en toebehoren’ onder meer genoemd “wings (fenders)” en “mudguards”. Wings (fenders) zijn geen “zijschermen” zoals belanghebbende betoogt, maar zijpanelen (onderdelen van de carrosserie) of wielkasten. “Mudguards” zijn spatlappen, die onderaan spatborden of wielkasten kunnen worden bevestigd. Dit zijn dus onderdelen met een wezenlijk andere functie dan die van de winddeflector, zodat deze toelichting voor de onderhavige indeling niet relevant is.
5.8.
Bovenstaande leidt het Hof tot het oordeel dat de winddeflector niet als deel, noch als toebehoren van een motorvoertuig kan worden ingedeeld in post 8708. Bij deze stand van het geding is tussen partijen niet in geschil dat de winddeflector moet worden ingedeeld in GN-onderverdeling 6307 9098. Dat betekent dat de inspecteur de bti voor de juiste tariefpost heeft afgegeven.
Vergoeding van immateriële schade
5.9.
Belanghebbende heeft – voor het eerst in hoger beroep – verzocht om vergoeding van de immateriële schade die zij heeft geleden door de spanning en frustratie die zij ondervindt door overschrijding van de redelijke termijn bij de beslechting van het geschil. Het Hof zal nagaan of de redelijke termijn van vier jaar, die geldt vanaf het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen tot het moment dat het Hof uitspraak doet, is overschreden [1] . Bij het vaststellen van deze termijn blijft, zoals met partijen tijdens zitting is besproken, de termijn die gemoeid is geweest met het wachten op het arrest van het Hof van Justitie buiten beschouwing [2] . Het betreft de termijn van 7 september 2022 tot en met 9 maart 2023.
5.10.
Het bezwaarschrift is door de inspecteur ontvangen op 29 januari 2019. Met inachtneming van bovenoverwogene eindigt de redelijke termijn van vier jaar op 1 juli 2023. Het Hof doet uitspraak op 17 augustus 2023. dit betekent dat de redelijke termijn met twee maanden is overschreden, hetgeen aanleiding geeft tot een vergoeding van immateriële schade van € 500. Deze overschrijding is in zijn geheel toe te schrijven aan de beroepsprocedure.
Slotsom
5.11.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

In het toewijzen van het verzoek om vergoeding van immateriële schade ziet het Hof aanleiding voor een vergoeding in de proceskosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Voor het onderhavige geval zijn dat de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op 2,5 (hogerberoepschrift + zitting + reactie op arrest Hof van Justitie) x € 837 x 0,5 (wegingsfactor) = € 1.047.

7.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade van belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de Minister in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.047;
- gelast de Minister aan belanghebbende het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 541 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.M.C. Schipper, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 17 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 februari 2016, 14/03907 (ECLI:NL:HR:2016:252), r.o. 3.13.3
2.Hoge Raad 19 februari 2016, 14/03907 (ECLI:NL:HR:2016:252), r.o. 3.7.1.