ECLI:NL:GHAMS:2023:3735

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23-000115-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en tenlastelegging van voorhanden hebben van professioneel vuurwerk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de vordering tot tenuitvoerlegging. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, wat in strijd is met de wet. De verdediging voerde aan dat het bewijs voor het bezit van verboden vuurwerk niet voldoende was, maar het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk in het bezit was van gevaarlijk vuurwerk. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meeweegt in de uiteindelijke strafmaat. Het hof heeft een gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd, met een voorwaardelijk deel, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast is de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 546,30 gelast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000115-21
datum uitspraak: 01 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam, meervoudige economische strafkamer gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 81-323337-20 en 10-997531-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in het vonnis waarvan beroep vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd en van de laatste drie gedachtestreepjes van hetgeen hem onder feit 1 impliciet cumulatief is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en diens raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de vordering tenuitvoerlegging. Daarnaast vult het hof de bewijsmotvering hierna aan waarbij het enkele in hoger beroep (opnieuw) gevoerde verweren bespreekt.

Aanvullende bewijsmotivering

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat de verdachte van de laatste drie gedachtestreepjes dient te worden vrijgesproken.
De verdediging heeft aangevoerd dat het bewijs dat het bij de verdachte inbeslaggenomen vuurwerk verboden professioneel vuurwerk is, niet kan worden gebaseerd op een proces-verbaal van bevindingen met daarin opgenomen of daarbij gevoegde foto’s van het betreffende vuurwerk. Nu van de partij inbeslaggenomen vuurwerk geen monsters zijn genomen en de partij evenmin anderszins fysiek is onderzocht, kan niet worden vastgesteld dat het om verboden vuurwerk gaat. De situatie is te vergelijken met aangetroffen stoffen die vermoed worden verdovende middelen te zijn, terwijl geen test is gedaan. Daarnaast was de betreffende verbalisant niet in dienst van het Centraal Onderzoeksteam Vuurwerk (COV). Voorts heeft de verdediging het aantal tenlastegelegde stuks Super Cobra 6 betwist: de verdachte heeft alleen vijf lege hulzen Super Cobra 6 (proces-verbaal van bevindingen onder E.1.6) voorhanden gehad en moet dus van de overige aantallen Super Cobra 6 worden vrijgesproken.
Het hof overweegt naar aanleiding hiervan als volgt.
Gelet op het grote aantal vuurwerkstrafzaken is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) veel onderzoek gedaan naar aanleiding van het aantreffen van betwist vuurwerk. Het NFI heeft per soort vuurwerk diverse typen en uitvoeringen onderzocht op onder meer het gewicht en de samenstelling van de lading. Aangenomen kan worden dat vuurwerk van een bepaalde fabrikant dat onder een bepaalde merknaam en met een bepaalde typeaanduiding als in massaproductie vervaardigd op de markt wordt gebracht, in beginsel steeds dezelfde samenstelling heeft. Inmiddels is het een vaste en geaccepteerde werkwijze dat het in een strafzaak inbeslaggenomen vuurwerk vergeleken wordt met vuurwerk dat in eerdere onderzoeken is aangetroffen. Het NFI heeft zo voor een groot aantal soorten vuurwerk deskundigenverklaringen opgesteld. Voor zover het onder een verdachte inbeslaggenomen vuurwerk voorzien is van een merk- en typeaanduiding die overeenkomt met de merk- en typeaanduiding van door het NFI onderzocht vuurwerk, kan in het algemeen het NFI-rapport tot bewijs van de samenstelling van het inbeslaggenomen vuurwerk dienen.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen en een kennisgeving van inbeslagneming met betrekking tot het in de woning aangetroffen vuurwerk. Voorts bevindt zich in het dossier (vanaf pagina 131) een proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2020 van verbalisant [verbalisant], onder meer inhoudende foto’s van het inbeslaggenomen vuurwerk en van de verpakking daarvan. Het onderzoek ter beantwoording van de vraag of het onder de verdachte in beslag genomen en in de tenlastelegging genoemde vuurwerk professioneel vuurwerk is, is als zodanig weergegeven in een proces-verbaal van bevindingen van deze verbalisant van 23 december 2020. Voornoemde verbalisant geeft aan dat hij jaren bij het COV als materiedeskundige heeft gewerkt. Op basis van de uiterlijke kenmerken stelt hij vast dat het gaat om aangetroffen Shells (pagina 131-133), Thunderrockets (pagina’s 132 en 133) en ook 3 Super Cobra’s 6 (pagina 137). Het gaat hier steeds om professioneel vuurwerk in de zin van artikel 1.1.1 lid 1 van het Vuurwerkbesluit waarvan aan de hand van wettelijk verplichte aanduidingen op het verpakkingsmateriaal, aangebracht door de fabrikant, kan worden vastgesteld om wat voor producten het gaat. De vergelijking met verdovende middelen gaat dus niet op.
De verdachte stelt vijf lege Cobra 6-hulzen voorhanden te hebben gehad en verwijst daarbij specifiek naar de kennisgeving van inbeslagname punt E.1. De overige Cobra’s ontkent hij voorhanden te hebben gehad.
Het hof acht deze verklaring niet geloofwaardig. Zoals uit het proces-verbaal van de inbeslagneming en de kennisgeving van de inbeslagneming blijkt is in en door de hele woning heen op verschillende plaatsen vuurwerk en zogenaamde ‘knutselspullen’ aangetroffen. Ook het balkon lag vol. De verdachte verbleef in die woning en heeft al dat vuurwerk gezien. De door de verdachte betwiste Cobra’s zijn onder andere op het balkon aangetroffen, naast de Shells en Thunderrockets waarvan de verdachte het voorhanden hebben heeft erkend.
Uit het proces-verbaal blijkt dat niet ‘vijf lege Cobra 6- hulzen’ zijn aangetroffen, zoals de verdediging stelt, maar wel: ‘5 maal opengemaakte Cobra (6) (zwaar vuurwerk) (onstabiel flitskruit)’. Opengemaakt (verboden) vuurwerk waaruit het flitskruit/knalsas niet (geheel) is verwijderd, is nog steeds (verboden) vuurwerk. Van de vijf opengemaakte Super Cobra’s 6 zijn geen foto’s gemaakt, deze zijn door de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EOD) vernietigd.
Uit het dossier volgt dat naast deze 5 stuks opengemaakte Cobra 6 in de woning nog drie stuks (Super) Cobra 6 zijn aangetroffen, en vijf stuks ‘Cobra trate’. Het hof concludeert dat de verdachte dus 8 stuks Super Cobra 6 voorhanden heeft gehad, zodat de bewezenverklaring in het vonnis waarvan beroep op dit punt geen aanpassing behoeft.

Oplegging van straffen

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft bepleit dat bij veroordeling aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een onvoorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van tientallen stuks gevaarlijk en illegaal vuurwerk. De verdachte verbleef in de woning van de medeverdachte alwaar onder meer dit vuurwerk is aangetroffen. Het gaat om Cobra’s, mortierbommen (Shells), Thunderrockets en Western Thunders. Met name Cobra’s en Shells hebben een grote explosieve kracht en kunnen massa-explosief reageren: als eenmaal één mortier of Cobra van het geheel afgaat, kan de hele partij exploderen. Het zonder deskundige kennis van zaken voorhanden hebben (en eventueel ontbranden) van dergelijk zwaar vuurwerk kan ernstig letsel aan personen en schade aan goederen doen ontstaan. Gezien de hoeveelheid en de zwaarte van het vuurwerk kan een explosie ervan zelfs ook de dood van omstanders of omwonenden tot gevolg hebben.
De (Europese) wetgever heeft het bezit van professioneel vuurwerk voor particulieren verboden met de strekking mens en milieu te beschermen tegen de mogelijke schade die het kan veroorzaken. De verdachte heeft dat verbod volledig genegeerd. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij die bescherming heeft veronachtzaamt en de mensen om zich heen ernstig in gevaar heeft gebracht. De verdachte heeft daarmee onverantwoorde risico’s genomen ten aanzien van de algemene veiligheid van personen en goederen.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof bij gebrek aan oriëntatiepunten voor dergelijke feiten onder andere acht geslagen op de straffen die zijn opgelegd in soortgelijke zaken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 05 januari 2023 is hij in 2018 eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld (artikelen 1.2.2, 1.2.3 en 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit).
Het hof merkt op dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet is overschreden nu de gehele procedure niet langer dan vier jaren heeft geduurd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
1a, 2 en 4 Wet op de Economische Delicten;
9.2.2.1 Wet milieubeheer, en:
1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2019 met parketnummer 10-997531-18 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat een deel van de tenuitvoerlegging zal worden gelast, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof ziet aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen. Voor het overige zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Beslissing omtrent in beslag genomen en niet terug gegeven voorwerpen

In het dossier bevindt zich geen lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Wel blijkt uit het dossier dat er tijdens de insluitingsfouillering € 546,30 is aangetroffen en in beslag is genomen. Uit de kennisgeving van inbeslagneming volgt dat het geldbedrag moet worden teruggegeven aan de wederrechtelijke eigenaar en daarmee de verdachte.
Voor zover teruggave van het geldbedrag nog niet is geschied, gelast het hof de teruggave ervan omdat het voorwerp onder de verdachte inbeslaggenomen is en op grond van het dossier niet is komen vast te staan dat een relatie bestaat tussen het voorwerp en het bewezenverklaarde feit.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en ter zake van de laatste drie gedachtestreepjes van hetgeen hem onder feit 1 impliciet cumulatief is tenlastegelegd.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de vordering tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
166 (honderdzesenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Een geldbedrag van € 546,30.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2019, parketnummer 10-997531-18, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Wijst de tenuitvoerlegging voor het overige (een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden) af.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam,
waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. P. Greve en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 februari 2023.
mr. E. van Die, mr. R.D. van Heffen en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]