ECLI:NL:GHAMS:2023:3776

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
23-004271-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Noord-Holland inzake poging tot zware mishandeling en wederspannigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1974, was eerder veroordeeld voor het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na een hoger beroep ingesteld door de verdachte. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 16 september 2018 te Volendam, waar de verdachte zich verzette tegen politieambtenaren die hem wilden aanhouden. Tijdens de aanhouding gooide de verdachte verschillende voorwerpen, waaronder een houten ladeblok en bakstenen, naar de verbalisanten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet schuldig is aan de poging tot doodslag, maar wel aan poging tot zware mishandeling en wederspannigheid. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen voor immateriële schade, variërend van € 300,00 tot € 330,00 per benadeelde partij. Het hof heeft ook de redelijke termijn overschrijding in het proces in aanmerking genomen, wat heeft geleid tot een lagere taakstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004271-19
datum uitspraak: 16 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-184994-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Bij voornoemd vonnis is de verdachte integraal vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde handelingen ten aanzien van [benadeelde 1] , verbalisant bij de politie Noord-Holland. De handelingen ten aanzien van [benadeelde 1] zijn onder 1 impliciet cumulatief tenlastegelegd. Nu namens de verdachte onbeperkt hoger beroep tegen het vonnis is ingesteld, richt dat hoger beroep zich mede tegen deze genoemde beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dan ook in zoverre nietontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.
Ten aanzien van de overige bij vonnis genomen beslissingen tot partiële vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde zal het hof die beslissing niet nemen, nu het zich laat aanzien dat het openbaar ministerie niet bedoeld heeft om de onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en bedreiging cumulatief ten laste te leggen, maar dat bedoeld is om dit als primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste te leggen. Het hof ziet zich gesterkt in deze gedachte, nu de advocaat-generaal en de verdediging ook conform die redenering een standpunt hebben ingenomen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd – voor zover nog inhoudelijk aan de orde – dat:

1.primairhij op of omstreeks 16 september 2018 te Volendam, gemeente Edam-Volendam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meerdere politie-agent(en), te weten [benadeelde 2] (hondengeleider politie Noord-Holland) en/of [benadeelde 3] (verbalisant politie Noord-Holland) en/of [benadeelde 4] (verbalisant politie Noord-Holland) en/of [benadeelde 5] (verbalisante politie Noord-Holland) opzettelijk van het leven te beroven, hebbende hij, verdachte, (toen voornoemde verbalisant(en) in de woning van verdachte waren ter aanhouding van verdachte) (meermalen) een houten kastje/ladenblok, althans (zwaar) meubilair (dan wel een deel van meubilair) en/of een plank en/of een (bak)steen en/of een tegel en/of een (ander) zwaar en/of scherp voorwerp (met kracht) naar voornoemde agent(en) gegooid en/of vanaf de eerste verdieping van diens woning naar beneden laten vallen (terwijl voornoemde agent(en) beneden in de woning stonden dan wel zich op/nabij de trap bevonden) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1.subsidiairhij op of omstreeks 16 september 2018 te Volendam, gemeente Edam-Volendam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] (hondengeleider politie Noord-Holland) en/of [benadeelde 3] (verbalisant politie Noord-Holland) en/of [benadeelde 4] (verbalisant politie Noord-Holland) en/of [benadeelde 5] (verbalisante politie Noord-Holland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen hebbende hij, verdachte, (toen voornoemde verbalisant(en) in de woning van verdachte waren ter aanhouding van verdachte) (meermalen) een houten kastje/ladenblok, althans (zwaar) meubilair (dan wel een deel van meubilair) en/of een plank en/of een (bak)steen en/of een tegel en/of een (ander) zwaar en/of scherp voorwerp (met kracht) naar voornoemde agent(en) gegooid en/of vanaf de eerste verdieping van diens woning naar beneden laten vallen (terwijl voornoemde agent(en) beneden in de woning stonden dan wel zich op de trap bevonden) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.2.hij op of omstreeks 16 september 2018 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, [benadeelde 1] (verbalisant politie Noord-Holland) en/of [benadeelde 6] (verbalisant politie Noord-Holland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (zware) tafelpoot, althans een (slag)voorwerp, in de hand op voornoemde verbalisant(en) af te lopen (en nadat verdachte aangeroepen was de tafelpoot, althans het voorwerp, te laten vallen/neer te leggen, verdachte is verder gelopen richting verbalisant(en) met voornoemd voorwerp dreigend in diens hand);

3.hij op of omstreeks 16 september 2018 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer politieambtena(a)r(en), te weten [benadeelde 7] (hoofdagent) en/of [benadeelde 6] (inspecteur), werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/hun bediening, te weten op dat moment belast met de aanhouding van verdachte, door (nadat verdachte een woning middels een raam op de eerste etage had verlaten en in de tuin terecht was gekomen en aldaar door verbalisant [benadeelde 7] en/of [benadeelde 6] was/waren vastgepakt) te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de bewijsvragen van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Ter terechtzitting zijn de zich in het dossier bevindende camerabeelden van dit incident – met bijgestelde belichting – bekeken. Het hof heeft op die beelden – anders dan is geverbaliseerd – waargenomen dat de verdachte via de deur naar buiten komt, enkele stappen zet en vervolgens vrijwel meteen voor en met zijn rug naar de muur van zijn woning gaat staan. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij op dat moment een houten tafelpoot in zijn handen had. Op de beelden is niet te zien dat de verdachte met die tafelpoot dreigend in zijn hand op de verbalisanten is afgelopen. Integendeel, op de beelden is te zien dat het juist de verbalisanten zijn die de verdachte die op dat moment nog steeds op dezelfde plek bij zijn woning staat, benaderen. Gelet hierop kan niet wettig en overtuigend bewezen worden hetgeen onder 2 ten laste is gelegd.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 16 september 2018 betreden verschillende verbalisanten ter aanhouding van de verdachte diens woning. De verdachte bevindt zich op dat moment op de eerste verdieping. Verbalisanten [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] willen via de trap naar boven naar de verdachte. Enkel verbalisant [benadeelde 2] draagt op dat moment een helm. [benadeelde 4] en [benadeelde 3] hebben een schild. Terwijl de verbalisanten bij de trap staan gooit de verdachte een ladeblok, een houten plank en enkele bakstenen naar beneden. Eén van de bakstenen raakt daarbij de helm van verbalisant [benadeelde 2] , die op dat moment met een wapenschild in zijn hand vooraan op de trap staat.
[benadeelde 2] verklaart hierover dat hij met zijn hond en twee collega's met schild de woning betrad. Hij zag een wenteltrap naar de eerste verdieping. Hij zag dat er een houten kastje naar beneden viel en vlak naast
de collega’s terecht kwam. Hij riep de collega’s toe zich terug te trekken en hem het schild te geven. Hij zag vervolgens een steen en een stuk hout naar beneden vallen. Hij schat de afmetingen van de steen op 30 x 10 x 10 centimeter. De steen had scherpe hoeken. Hij liep de trap op en voelde een harde klap op de linkerzijde van zijn helm en zag naast zich een soortgelijke steen vallen. Na de aanhouding van de verdachte heeft [benadeelde 2] zijn ME-helm gecontroleerd en zag dat deze beschadigd was.
Verbalisant [benadeelde 3] verklaart dat hij zag dat een man een ladeblok in zijn handen vasthield en met kracht in zijn richting naar beneden gooide. Hij kon met zijn schild het ladeblok afweren, waardoor hij kon voorkomen dat het ladeblok op hem terecht kwam. Hierna is hij achter hondengeleider [benadeelde 2] en zijn hond aangelopen. Hij gaf zijn schild aan [benadeelde 2] die een helm op had. Vervolgens zag hij dat meerdere bakstenen met een behoorlijke snelheid naar beneden werden gegooid. Deze bakstenen kon hij ontwijken.
Verbalisant [benadeelde 4] verklaart dat hij naar de trap naar de eerste verdieping ging en er een man boven aan de trap zag staan. Hij zag dat de man een ladeblok in zijn handen had en dat hij dit met kracht naar beneden gooide in zijn richting. Hij moest opzij stappen om te voorkomen dat het ladeblok op hem terecht kwam. Hierna is hij achter [benadeelde 2] aangelopen de trap op. Hij zag dat meerdere bakstenen met een behoorlijke snelheid van boven naar beneden werden gegooid. Deze bakstenen kon hij ontwijken, maar werden wel in zijn richting dan wel de richting van [benadeelde 2] gegooid.
Verbalisant [benadeelde 5] heeft verklaard dat zij plotseling een ladeblok naar beneden zag komen. Zij zag dat [benadeelde 3] met het schild dat ladeblok afweerde. Ze zag ook dat er drie stenen vanaf de eerste verdieping naar beneden werden gegooid en dat een van die stenen collega [benadeelde 2] op zijn helm raakte. Zij moest uitwijken om niet geraakt te worden.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft getracht de verbalisanten opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke vorm, van het leven te beroven. Uit het dossier blijkt niet waar de verschillende verbalisanten zich ten opzichte van elkaar en de verdachte bevonden toen door de verdachte met de verschillende voorwerpen werd gegooid. In het dossier bevinden zich geen foto’s van of andere informatie over de situatie ter plekke, waardoor niet kan worden vastgesteld wat de afstand van de verdachte tot de verschillende verbalisanten was op het moment dat deze met de voorwerpen gooide en dus ook niet waar en of hij de verschillende verbalisanten met de voorwerpen had kunnen raken. Zonder deze informatie kan het hof niet beoordelen of de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de dood van een of meerdere verbalisanten. Hierbij is ook van belang dat uit de stukken niet blijkt hoe groot en zwaar het ladeblok was waarmee de verdachte als eerste heeft gegooid en waar de verschillende verbalisanten stonden op het moment dat dit ladeblok werd gegooid. Voorts is van belang dat verbalisant [benadeelde 2] nadat het ladeblok naar beneden was gegooid vooraan op de trap stond en een helm en een schild droeg, waardoor er op dat moment geen aanmerkelijke kans bestond dat hij door een baksteen dodelijk aan het hoofd kon worden geraakt en onvoldoende duidelijkheid bestaat over de situatie ter plaatse om te kunnen beoordelen of op dat moment een of meer andere verbalisanten mogelijk dodelijk getroffen zouden kunnen worden.
Uit de bovenstaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte terwijl hij op de eerste verdieping van zijn woning was en verbalisanten op of onderaan de trap stonden met kracht een ladeblok, houten plank en bakstenen in de richting van verbalisanten heeft gegooid. Alle verbalisanten moesten voorwerpen ontwijken om te voorkomen dat ze zouden worden geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat als een persoon met kracht door een baksteen, houten plank of ladeblok op het hoofd of het lichaam wordt geraakt de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel in het leven wordt geroepen. De gedragingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het hof komt aldus tot een bewezenverklaring van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 16 september 2018 te Volendam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en [benadeelde 5] (allen verbalisant politie Noord-Holland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen hebbende hij (toen voornoemde verbalisanten in de woning van verdachte waren ter aanhouding van verdachte) een houten ladeblok en een plank en meermalen een baksteen met kracht naar voornoemde agenten gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.hij op 16 september 2018 te Volendam, zich met geweld heeft verzet tegen politieambtenaren [benadeelde 7] (hoofdagent) en [benadeelde 6] (inspecteur), werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening, te weten op dat moment belast met de aanhouding van verdachte, door (nadat verdachte een woning middels een raam op de eerste etage had verlaten en in de tuin terecht was gekomen en aldaar door [benadeelde 7] en/of [benadeelde 6] was vastgepakt) te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden.

Hetgeen onder 1 subsidiair en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en onder 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 3 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met bijzondere voorwaarden en het verrichten van 240 uren taakstraf, te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijke straf, maar daarbij af te zien van het opleggen van bijzondere voorwaarden. Gelet op de schending van de redelijke termijn en de context van de zaak heeft de raadsman verzocht tot matiging van de taakstraf naar een taakstraf van 120 uur.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Anders dan de rechtbank komt het hof tot een vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en komt het hof enkel tot een veroordeling ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde. Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende.
De verbalisanten waren in de woning van de verdachte om hem aan te houden naar aanleiding van een incident eerder op de avond. Vervolgens verschanste de verdachte zich op de eerste verdieping en gooide een ladeblok, houten plank en bakstenen naar de verbalisanten die dan op of onderaan de trap staan. Hierbij is een van de verbalisanten geraakt tegen zijn helm. Het is een gelukkige omstandigheid dat deze verbalisant op dat moment een helm droeg, waardoor hij geen hoofdletsel heeft opgelopen. Alle verbalisanten hebben de voorwerpen moeten ontwijken om niet geraakt te worden. Hierna ontvluchtte de verdachte de woning door het raam van de eerste verdieping, waarna hij zich verzette bij de daaropvolgende aanhouding, De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan pogingen tot zware mishandeling en aan wederspannigheid. Alle verbalisanten hebben beschreven dat het onvoorspelbare, ongecontroleerde en zeer agressieve gedrag van de verdachte hun gevoel van veiligheid en hun werkplezier heeft aangetast. Dit rekent het hof de verdachte zeer aan.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en een taakstraf van 140 uren passend en geboden.
Het hof houdt in het voordeel van de verdachte rekening met de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten, gelet op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 januari 2023 een incident lijken te betreffen. Immers was de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten al zeer lange tijd niet met politie en justitie in aanraking gekomen, en is dat nadien ook niet meer gebeurd. Het hof ziet thans dan ook geen aanleiding voor het opleggen van bijzondere voorwaarden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte zeer achterdochtig is richting de reclassering, zodat er ook geen positief effect te verwachten valt van een verplicht contact met die reclassering.
Het hof heeft, met de advocaat-generaal en de raadsman, geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ruim is overschreden: het totale procesverloop in hoger beroep beslaat 3 jaar en 3 maanden. Daarom legt het hof een taakstraf van 120 uren op.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij dezelfde beslissing wordt genomen als in eerste aanleg is gedaan.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en zij komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 300,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
  • de aard en de ernst van de normschending;
  • de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij dezelfde beslissing wordt genomen als in eerste aanleg is gedaan.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en zij komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 300,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
  • de aard en de ernst van de normschending;
  • de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij dezelfde beslissing wordt genomen als in eerste aanleg is gedaan.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en zij komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 300,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
  • de aard en de ernst van de normschending;
  • de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij dezelfde beslissing wordt genomen als in eerste aanleg is gedaan.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en zij komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 300,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
  • de aard en de ernst van de normschending;
  • de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 630,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 330,00 aan immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij dezelfde beslissing wordt genomen als in eerste aanleg is gedaan.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en zij komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 330,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
  • de aard en de ernst van de normschending;
  • de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij;
  • de pijn en het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij bij de wederspannigheid heeft opgelopen;
  • de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte is door de rechtbank in eerste aanleg niet schuldig verklaard van het onder 1 tenlastegelegde handelen ten aanzien van deze benadeelde partij en wordt door het hof in hoger beroep niet schuldig verklaard ter zake van het 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 575,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu niet is gebleken van lichamelijk letsel en ook geen van de andere gevallen van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek zich voordoet. De verdachte wordt daarnaast niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt.
De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Beslag
Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK tafelpoot (930714)
  • 1 STK luidspreker (subwoofer) 9300713
  • 1 STK luidsprekers (930717)
De advocaat-generaal heeft gevorderd de tafelpoot verbeurd te verklaren en de luidsprekers aan de verdachte terug te geven.
Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de verdachte nu uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de bewezenverklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan en evenmin andere gronden voor een ter zake op te leggen straf of maatregel aanwezig zijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 180 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 STK tafelpoot (930714)
  • 1 STK luidspreker (subwoofer) (9300713)
  • 1 STK luidsprekers (930717).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 330,00 (driehonderddertig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 7] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 330,00 (driehonderddertig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. H.J.M. Smid-Verhage en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 februari 2023.
=========================================================================
[…]