ECLI:NL:GHAMS:2023:420

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.316.153/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind in het kader van de toeslagenaffaire en beoordeling van de financiële zelfredzaamheid van de betrokkene

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind van de betrokkene, die in 1972 is geboren en in het verleden slachtoffer is geworden van de toeslagenaffaire. De kantonrechter had eerder, op 27 mei 2022, het verzoek van de betrokkene tot opheffing van het bewind afgewezen. De betrokkene is in hoger beroep gegaan, waarbij zij stelde dat zij in staat is om haar financiële belangen zelf te behartigen. De bewindvoerder daarentegen was van mening dat het bewind moest blijven bestaan, gezien de lichamelijke en geestelijke toestand van de betrokkene.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 januari 2023 heeft het hof de situatie van de betrokkene en haar financiële situatie grondig onderzocht. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in het verleden te maken heeft gehad met hoge schulden, maar dat zij inmiddels een compensatie van € 30.000,- heeft ontvangen van de Staat en dat haar publieke schulden zijn kwijtgescholden. De betrokkene heeft momenteel een banksaldo van ongeveer € 43.000,- en is in afwachting van een nieuwe baan, wat haar financiële situatie verder zou verbeteren.

Het hof heeft geconcludeerd dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat. De betrokkene heeft aangetoond dat zij in staat is om haar financiën te beheren, eventueel met ondersteuning van hulpverlening en haar netwerk. Het hof heeft daarom de beschikking van de kantonrechter vernietigd en het bewind opgeheven met ingang van 1 maart 2023. De bewindvoerder is opgedragen om binnen twee maanden na het einde van het bewind een eindrekening en -verantwoording af te leggen aan de betrokkene.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.316.153/01
zaaknummer rechtbank: 9540081 EB VERZ 21-14169 / BM 12854
beschikking van de meervoudige kamer van 21 februari 2023 inzake
[de betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. A. Frederiksen te Amsterdam,
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [de bewindvoerder] , h.o.d.n. Amstel Visie Financiële Zorg & Bewind (hierna: de bewindvoerder);
- [de dochter] (hierna: de dochter);
- [de zoon] (hierna: de zoon).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 27 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 8 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De bewindvoerder heeft op 20 december 2022 een schriftelijk standpunt ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de kant van de betrokkene van 3 januari 2023 met bijlagen;
- een e-mail van de bewindvoerder van 5 januari 2023 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 6 januari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- de bewindvoerder.
De dochter en zoon zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5
Zoals aangekondigd op de mondelinge behandeling heeft het hof de beschikking van 24 september 2013, waarbij het bewind is ingesteld, opgevraagd bij de kantonrechter en ontvangen.
2.6
Na de mondelinge behandeling is van de kant van de betrokkene een brief van 25 januari 2023 met bijlage ingekomen. Nu daartoe geen gelegenheid was gegeven, laat het hof deze brief met bijlage buiten beschouwing.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1972 te [geboorteplaats] .
3.2
De kantonrechter heeft bij beschikking van 24 september 2013 de goederen die de betrokkene toebehoren of zullen toebehoren onder bewind gesteld, wegens haar lichamelijke en/of geestelijke toestand waardoor betrokkene niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Bij beschikking van 27 juli 2016 is [de bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
De betrokkene verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het bewind (alsnog) op te heffen.
4.3.
De bewindvoerder verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
De standpunten
5.2
De betrokkene is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter om haar verzoek tot opheffing van het bewind af te wijzen. Zij meent dat zij goed in staat is om zelf haar financiële belangen te behartigen. De bewindvoerder meent dat de kantonrechter een juiste beslissing heeft genomen. Op de standpunten wordt hierna nader ingegaan.
De beoordeling
5.3
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de betrokkene slachtoffer is van de toeslagenaffaire en dat zij in het verleden kampte met hoge (belasting)schulden. Dit heeft grote gevolgen gehad voor de betrokkene en haar gezin. Zij heeft jarenlang te maken gehad met armoede en oplopende schulden bij allerlei instanties. In 2013 zijn de goederen van de betrokkene op haar eigen verzoek onder bewind gesteld.
In 2021 heeft de betrokkene als slachtoffer van de toeslagenaffaire van de Staat een bedrag ter compensatie van € 30.000,- ontvangen. Ook heeft de Staat haar publieke schulden kwijtgescholden en de private schulden afgelost. Een deel van de schulden ter hoogte van circa € 4.000,- staat nog open. Verder is gebleken dat de betrokkene momenteel een banksaldo heeft van ongeveer € 43.000,-, waarover de bewindvoerder het beheer voert.
5.4
De bewindvoerder voert aan dat het bewind destijds is ingesteld wegens de lichamelijke en/of geestelijke toestand van de betrokkene en dat zij nog steeds niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen juist in te schatten.
Het hof constateert dat het bewind van de betrokkene is ingesteld in een periode dat de wet alleen de grondslag lichamelijke en/of geestelijke toestand voor instelling van bewind kende. Nadien, in 2014, is verkwisting/problematische schulden als grond voor beschermingsbewind aan de wet toegevoegd. Gelet op het feit dat de betrokkene bij de instelling van het bewind een grote belastingschuld had en zij heeft verklaard dat dit de reden voor het bewind is geweest, kent het hof aan de omstandigheid dat dit bewind destijds wegens lichamelijke en/of geestelijke toestand is ingesteld niet dezelfde zwaarwegende betekenis toe als de bewindvoerder doet. Dat een lichamelijke en/of geestelijke toestand in de weg zou staan aan behartiging van de belangen door de betrokkene zelf, neemt het hof dan ook niet zonder meer als uitgangspunt.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling in hoger beroep is onvoldoende gebleken dat de betrokkene in de huidige omstandigheden niet in staat moet worden geacht haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De bewindvoerder wijst in dit verband op verzoeken om extra geld, maar die hadden voornamelijk betrekking op uitgaven ten behoeve van het gezin van de betrokkene, waartoe vier kinderen behoren. Daarbij ging het steeds om noodzakelijke uitgaven, zoals schoolspullen of kleding voor de kinderen. Vanwege de uitgekeerde compensatie beschikte de boedel inmiddels ook over voldoende saldo om aan deze verzoeken te voldoen. De overige door de bewindvoerder genoemde voorbeelden geven, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de betrokkene, onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de betrokkene niet in staat is tot beheer van haar geld. Zo verklaart de betrokkene dat zij achtereenvolgens meerdere auto’s op haar naam had staan, omdat zij door gebrek aan financiële ruimte geen deugdelijke auto kon aanschaffen, die zij wel nodig had om op haar werk te komen. Bij uitdiensttreding heeft zij geen aanspraak gemaakt op een transitievergoeding, omdat de werkgever familie was. De stortingen op haar bankrekening waren geen leningen, maar terugbetaling van voorgeschoten bedragen aan haar kinderen, aldus de betrokkene.
Verder stelt het hof vast dat het spaarsaldo ruimschoots voldoende is om het restant van de schulden af te lossen en dat alsdan voldoende reserve resteert voor onvoorziene dan wel extra noodzakelijke uitgaven. Ervan uitgaand dat, zoals de betrokkene op de mondelinge behandeling heeft verklaard, zij binnenkort weer aan het werk gaat en daarmee een inkomen zal verdienen van circa € 1.600,- per maand, zullen haar inkomsten en uitgaven in evenwicht zijn. Daarbij komt dat de betrokkene hulp heeft gezocht – en momenteel op de wachtlijst staat – bij budgetbeheer, met als doel beter te leren hoe zij haar financiën kan beheren. Ook is gebleken dat zij een groot netwerk heeft waarvan zij hulp bij het financieel beheer kan inroepen.
5.5
Al met al is het hof van oordeel dat de noodzaak van de onderbewindstelling niet langer bestaat. De betrokkene wordt door het hof voldoende in staat geacht, eventueel met ondersteuning van door haarzelf in te schakelen hulpverlening en/of familie, haar financiën te beheren. Het bewind dient daarom te worden opgeheven.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2022, en opnieuw rechtdoende:
heft het bewind over de goederen die de betrokkene (zullen) toebehoren op met ingang van 1 maart 2023;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na het einde van het bewind eindrekening en – verantwoording aflegt aan de betrokkene en een – zo mogelijk door de betrokkene voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Amsterdam overlegt;
draagt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW op een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam in verband met doorhaling in het centraal curatele- en bewindregister.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.F. Miedema en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 21 februari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.