ECLI:NL:GHAMS:2023:449

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.282.260/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs van mondelinge geldleningsovereenkomst tussen appellant en geïntimeerde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een geschil over een mondelinge geldleningsovereenkomst. Appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L. Stoevenbeld, stelde dat hij in december 2018 een mondelinge overeenkomst had gesloten met geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.G.H. Langeweg, waarbij hij € 20.000,00 had geleend. Het hof had eerder op 7 juni 2022 een tussenarrest uitgesproken waarin appellant was toegelaten tot het bewijs van zijn stelling. In het kader van dit bewijs heeft appellant op 7 juli 2022 zijn accountant als getuige gehoord. Geïntimeerde heeft geen getuigen in contra-enquête laten horen.

De getuigenverklaring van de accountant, [naam 1], bleek echter onvoldoende om het bewijs te leveren dat de mondelinge overeenkomst daadwerkelijk was gesloten. [naam 1] verklaarde dat hij niets uit eigen wetenschap kon bevestigen over de overeenkomst en dat zijn kennis enkel gebaseerd was op wat appellant hem had verteld. Bovendien was er geen bewijs dat appellant daadwerkelijk een geldbedrag aan geïntimeerde had verstrekt. Het hof concludeerde dat appellant niet was geslaagd in zijn bewijsopdracht en dat de grieven van appellant falen.

Het hof bekrachtigde de vonnissen waarvan beroep en veroordeelde appellant in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van geïntimeerde waren begroot op € 332,- aan verschotten en € 2.884,- voor salaris. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.282.260/01
zaaknummer rechtbank (Noord-Holland) : 7725938 \ CV EXPL 19-2105
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 februari 2023
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. J.L. Stoevenbeld te Amsterdam,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.G.H. Langeweg te Koog aan de Zaan.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 7 juni 2022 een tussenarrest (hierna: tussenarrest) uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat tussenarrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft [appellant] op 7 juli 2022 in enquête één getuige doen horen.
[geïntimeerde] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid in contra-enquête getuigen te doen horen.
Van het getuigenverhoor is proces-verbaal opgemaakt dat deel uitmaakt van de gedingstukken.
[appellant] heeft hierna een memorie na enquête genomen.
[geïntimeerde] heeft van zijn kant een memorie van antwoord na enquête genomen.
Vervolgens is wederom arrest bepaald.
2. Verdere beoordeling
2.1
Bij het tussenarrest is [appellant] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij voorafgaand aan december 2018 een mondelinge overeenkomst heeft gesloten met [geïntimeerde] op grond waarvan hij € 20.000,00 heeft geleend aan [geïntimeerde] .
2.2
[appellant] heeft in enquête zijn accountant [naam 1] (hierna: [naam 1] ) als getuige laten horen.
2.3
Op grond van de inhoud van de afgelegde getuigenverklaring is het hof van oordeel dat [appellant] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs. Daartoe is het volgende redengevend. Allereerst heeft [naam 1] met betrekking tot het te bewijzen thema verklaard dat hem uit eigen wetenschap niets bekend is over een mondeling gesloten geldleningsovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] . Wat hij daarover weet is hetgeen [appellant] hem heeft verteld, aldus [naam 1] . De verklaring van [naam 1] legt reeds daarom onvoldoende gewicht in de schaal. Ook de verklaring van [naam 1] over het telefoongesprek dat [appellant] - in bijzijn van [naam 2] en [naam 1] op kantoor van laatstgenoemde - heeft gevoerd, levert geen bewijs op van de hiervoor onder 2.1 vermelde stelling. [naam 1] heeft immers verklaard dat hij niet zeker weet dat [appellant] het telefoongesprek daadwerkelijk met [geïntimeerde] voerde, maar dat hij van [appellant] had gehoord dat het gesprek met [geïntimeerde] was. Ook heeft [naam 1] verklaard dat hij het telefoonnummer niet heeft ingetoetst. Daarbij komt dat - naar [naam 1] heeft verklaard - het telefoongesprek in het Arabisch plaatsvond en [naam 1] om die reden de inhoud van het telefoongesprek niet heeft kunnen verstaan. Ten slotte is van belang dat [naam 1] heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat [appellant] een geldbedrag heeft verstrekt aan [geïntimeerde] .
2.4
Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat in rechte niet is komen vast te staan dat [appellant] voorafgaand aan december 2018 een mondelinge overeenkomst heeft gesloten met [geïntimeerde] op grond waarvan hij € 20.000,00 heeft geleend aan [geïntimeerde] .
2.5
Mede in aanmerking genomen hetgeen reeds is beslist in het tussenarrest is de slotsom dat de grieven falen en dat de bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 332,- aan verschotten en € 2.884,- voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, T.S. Pieters en W.J.J. Wetzels en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.