ECLI:NL:GHAMS:2023:449
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bewijs van mondelinge geldleningsovereenkomst tussen appellant en geïntimeerde
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een geschil over een mondelinge geldleningsovereenkomst. Appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L. Stoevenbeld, stelde dat hij in december 2018 een mondelinge overeenkomst had gesloten met geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.G.H. Langeweg, waarbij hij € 20.000,00 had geleend. Het hof had eerder op 7 juni 2022 een tussenarrest uitgesproken waarin appellant was toegelaten tot het bewijs van zijn stelling. In het kader van dit bewijs heeft appellant op 7 juli 2022 zijn accountant als getuige gehoord. Geïntimeerde heeft geen getuigen in contra-enquête laten horen.
De getuigenverklaring van de accountant, [naam 1], bleek echter onvoldoende om het bewijs te leveren dat de mondelinge overeenkomst daadwerkelijk was gesloten. [naam 1] verklaarde dat hij niets uit eigen wetenschap kon bevestigen over de overeenkomst en dat zijn kennis enkel gebaseerd was op wat appellant hem had verteld. Bovendien was er geen bewijs dat appellant daadwerkelijk een geldbedrag aan geïntimeerde had verstrekt. Het hof concludeerde dat appellant niet was geslaagd in zijn bewijsopdracht en dat de grieven van appellant falen.
Het hof bekrachtigde de vonnissen waarvan beroep en veroordeelde appellant in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van geïntimeerde waren begroot op € 332,- aan verschotten en € 2.884,- voor salaris. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.