In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een onroerende zaak, een kantoorvilla gelegen aan de [A-straat] te [plaats]. De belanghebbende, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] vastgestelde WOZ-waarden voor het kalenderjaar 2017. De heffingsambtenaar had de waarden vastgesteld op basis van een taxatierapport en vergelijkingsobjecten. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden op een juiste wijze heeft onderbouwd met behulp van vergelijkingsobjecten en dat de objectafbakening correct was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar waren met de onroerende zaak van de belanghebbende. De belanghebbende betoogde dat de objectafbakening onjuist was en dat de kapitalisatiefactor te hoog was, maar het Hof volgde deze argumenten niet. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar in zijn bewijs geslaagd was en dat de vastgestelde WOZ-waarden niet te hoog waren.
De belanghebbende had ook een verzoek tot vergoeding van immateriële schade ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar het Hof oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en de proceskosten werden niet toegewezen.